Hoe haal je het in je hoofd om in een safaripark je auto te verlaten om van heel dichtbij naar de jachtluipaarden te gaan staan kijken? Half Nederland vroeg het zich afgelopen week af toen er op internet een filmpje opdook waarin te zien is dat een Frans gezin dat tot twee keer toe presteert.
Ik hoopte het antwoord op die vraag bij John Berger te vinden en sloeg er Waarom naar dieren kijken op na. In zijn essay (hier de Engelse versie) schetst Berger in kort bestek de veranderende relatie tussen mens en dier en beredeneert hij waarom de mens in de loop der eeuwen zo van de natuur vervreemd is geraakt, dat hij geen ontzag en respect meer heeft voor dieren. Die veranderde houding is zichtbaar in de wijze waarop de mens in een dierentuin de dieren tegemoet treedt.
Al is een safaripark geen dierentuin in de strikte zin van het woord – Berger heeft het nog over dierentuinen waar de kooi het kader vormt waarbinnen die dieren zich bewegen en er naar hen gekeken kan worden – wat hij over het bezoeken van een dierentuin zegt, gaat waarschijnlijk in hoge mate ook op voor de mensen die afgelopen week in de Beekse Bergen dachten tussen de wilde dieren te kunnen picknicken:
‘Het familiebezoek aan de dierentuin is vaak een sentimentelere aangelegenheid dan een bezoek aan een kermis of een voetbalwedstrijd. Volwassenen gaan met kinderen naar de dierentuin om ze de originelen van hun “reproducties” te laten zien, en misschien ook in de hoop iets van de onschuld van die gereproduceerde dierenwereld terug te vinden die ze zich uit hun eigen kindertijd herinneren.
De dieren komen zelden overeen met de herinneringen van de volwassen, terwijl de kinderen ze meestal maar onverwacht lethargisch en saai vinden. (Even veelvuldig als de kreten van dieren in een dierentuin is het geroep van kinderen die vragen: Waar is hij? Waarom beweegt hij niet? Is hij dood?) En dus zou de gevoelde, maar niet noodzakelijk uitgesproken vraag van de meeste bezoekers kunnen worden samengevat als: Waarom zijn deze dieren minder opzienbarend dan ik dacht?’
(vertaling: Peter Bergsma)
Toeval of niet: toen ik Waarom naar dieren kijken van John Berger uit had, begon ik in De boa van Marguerite Duras, en belandde al meteen op de eerste bladzijde weer in een dierentuin.
De boa speelt zich bijna honderd jaar geleden af en voor het incident waarover het meisje dat elke zondag verplicht naar de dierentuin gaat en daar ziet hoe een boa zijn zondagskip verorbert bericht, moeten we nog verder terug in de tijd.
‘We gingen ook naar de kaaimannen kijken. Twintig jaar eerder had een kaaiman, een oudoom of misschien de vader van een van de kaaimannen die daar in 1928 waren, het been van een soldaat van de koloniale troepen afgebeten. Hij had het afgebeten ter hoogte van de lies en daarmee een eind gemaakt aan de carrière van die arme soldaat, die de bek speels met zijn been had willen kietelen, niet wetende dat een krokodil, wanneer hij speelt, het hard speelt. Sindsdien stond er een hek rond de poel met kaaimannen en je kon nu onbevreesd kijken hoe hun halfgeloken ogen lagen te sluimeren en diep mijmerden over hun vroegere misdaden.’
(vertaling: Ilse Barendregt)
Die koloniale militair was zijn tijd ver vooruit. Geboren in de negentiende eeuw had hij op de schaal van Berger beter moeten weten, want in zijn tijd was de krokodil (nog net) een wild dier. Ook een krokodil in een dierentuin.
Wat dat Franse gezin in de Beekse Bergen deed was ‘een beetje dom’, maar het past wel bij de moderne mens die wilde dieren uit zijn bewustzijn verbannen heeft.
Leave a Reply