Wie een biografie schrijft, of iets dat daarop lijkt, is afhankelijk van de medewerking van velen. Dat ondervond ook Marja Pruis toen ze onderzoek deed naar A.H. Nijhoff. Naar haar – A.H. Nijhoff is Netty Nijhoff, de vrouw van Martinus – was zij nieuwsgierig geworden toen haar docent moderne letterkunde haar tijdens haar studie attent maakte schrijvers die maar één boek schreven.
‘Neem nu A.H. Nijhoff, zei hij. “Ze schreef Twee meisjes en ik, een geheimzinnige en fascinerende roman, en daarna hoorde niemand ooit nog van haar,’
schrijft ze over die eerste kennismaking in het vorig jaar verschenen De Nijhoffs en ik – of de gevolgen van een genre, waarin ze terugkijkt op het schrijven van De Nijhoffs of de gevolgen van een huwelijk, dat integraal in dat nieuwe boek is opgenomen.
Voor De Nijhoffs of de gevolgen van een huwelijk sprak en rechercheerde Marja Pruis mensen uit de directe omgeving van A.H. Nijhoff: de zus, de zoon, de Italiaanse, de tweede vrouw, de danser, de heilsoldate, de dichter, de femme fatale, de Engelse, de Tabakiet, de Nijhoffs, én de zaakwaarnemer.
Die laatste, waar ze al in het vierde hoofdstuk van haar boek op visite gaat, ziet zij als een obstakel. Hij verspert haar de weg, waardoor ze niet alle bronnen die ze zou willen raadplegen, kan raadplegen. Hoewel hij haar thuis ontvangt – ‘Hij woont in háár huis’, verwijt Marja Pruis hem – is hij niet scheutig met het verstrekken van informatie.
Marja Pruis bleek een gewaarschuwd mens:
‘ “Het is een type,” had de uitgever me al gewaarschuwd. Al zo vaak had die met erven te kampen gehad, dat hij ze in categorieën wist te plaatsen: de slijmballen, de querulanten, de wichtigmachers, de lastpakken, de tegenwerkers. De zaakwaarnemer behoorde tot de ergste soort. Zijn leven legitimeren met dat van een ander, er bovenop blijven zitten en nooit met iets komen. Behalve dan als het hem relatief weinig moeite kostte. Tussen neus en lippen door had Van Dishoeck zich laten ontvallen in het komende najaar de brieven uit te laten geven die Martinus aan Netty had geschreven, vanaf 1916 tot in de jaren vijftig. Gered uit de handen van Faan en nooit in het archief van het Letterkundig Museum ondergebracht.’
Inmiddels is duidelijk dat deze zaakwaarnemer – hij heet Andreas Oosthoek – toch met meer dan allen die brieven te komen: Uitgeverij Cossee kondigde recent het project Nijhoff, Wind en Storm aan: ‘Andreas Oosthoek stelt zijn archief met de gegevens van de familie Nijhoff open en voorziet ze van zijn persoonlijke aantekeningen, voordat ze hun weg vinden naar publieke en particuliere collecties’.
Een eerste resultaat: De Moeder de Vrouw: mythe en misverstand rond het beroemde gedicht van Martinus Nijhoff, waarin Andreas Oosthoek het gedicht van Nijhoff waaraan het thema van de Boekenweek is ontleend van een context voorziet. Hij zoomt in op tekst, de brug en Zaltbommel, het al dan niet autobiografische, afgeleide gedichten en vertaalde versies.
Andreas Oosthoek voelt de behoefte om helderheid over zijn positie te verschaffen. In Spoorzoeken: ten geleide schrijft hij onder andere:
‘Het misverstand bestaat – het wordt zelfs luid uitgedragen – dat ik zowel de “erfgenaam” als de “zaakwaarnemer” (te Biggekerke nog wel) van Martinus Nijhoff zou zijn. Ik ben niet de erfgenaam van Martinus Nijhoff. Dat waren zijn echtgenote Georgette Hagedoorn (Zet) en zijn zoon Wouter Stefan (Faan). Ik ben niet de erfgenaam van Antoinette Hendrika Nijhoff-Wind. Dat was haar zoon Faan. Ik ben niet de erfgenaam van W.S. Nijhoff. Dat was de aimabele jongeman met wie Faan de laatste acht jaren van zijn leven samenwoonde. Mijn bescheiden collectie is mij al in 1977 overgedragen en maakt aldus geen deel uit van welke erfenis ook. Het testament van W.S. Nijhoff, in 1987 gehomologeerd door de Zwitserse rechtbank, vermeldt – bij aanhechting – wél dat de auteursrechten op de werken van M., A.H. en W.S. Nijhoff aan mij toevallen. De auteursrechten, dat is het. Ter toelichting: ik beheerde al – namens Faan – de rechten.
De rest van de Nijhoff-verzamelingen verwijlt elders in Nederland en daarbuiten. Er zijn mij inmiddels tien vindplaatsen bekend.’
Waarvan akte.
Overigens doet dit gesteggel over een literaire nalatenschap mij denken aan Franz Kafka, zijn niet verbrande manuscripten en de onduidelijkheid over de erfenis die Max Brod Esther Hoffe (en zij vervolgens haar dochters) naliet. Daarover las ik recent de gedegen studie van Benjamin Balint: Kafka’s laatste erfenis: de strijd om een literaire nalatenschap.
Niels Bokhove says
Er zou inderdaad van een hoop gedoe rond de nalatenschap van de Nijhoffs sprake zijn. Maar voor mijn boek “Awaters spoor” (2010) over Nijhoffs literair vruchtbaarste (“Awater”, “Uur U”) periode, de jaren dertig in Utrecht, heb ik indertijd alle medewerking van Andreas Oosthoek gehad. Het was – en is nog steeds – een plezierig contact. In mijn boek staan overigens ook de feiten over het ontstaan van “De moeder de vrouw”.
Het is alleen jammer dat de Nijhoff-biografie van Oosthoek niet verschenen is. Intussen is een ander daaraan bezig.