In een vorig leven – om precies te zijn van 1984 tot 2000 – was ik werkzaam in het ‘bibliotheekwezen’. Het waren roerige tijden: er moest van alles anders, maar geld om dat veranderen te financieren was er over het algemeen niet. En dus bleef veel bij het oude, of steken in goede bedoelingen. Met ‘Belevenisbibliotheken’ en ‘Kulturhusen’ werden nieuwe tijden aangekondigd – de bibliotheek moest af van haar stoffige imago als uitleenfabriek – maar die trendy namen maskeerden dat er met minder geld steeds meer verwezenlijkt moest worden.
Ondertussen hadden we het nog niet eens zo slecht geregeld: dankzij een fijnmazig netwerk van lokale bibliotheken, provinciale bibliotheekcentrales die voor hun rekening namen wat op kleine schaal niet uit kon en een Koninklijke Bibliotheek die boven de partijen uittorende, werden heel veel mensen voorzien van leesvoer, literatuur en informatie. Zo was het toen ik ‘het veld’ twintig jaar geleden verliet.
Schijnbaar hebben de openbare bibliotheken het de afgelopen jaren zwaar te verduren gehad, want in het vorige week verschenen rapport Een bibliotheek voor iedereen van de Raad voor Cultuur – waarin de werking van de Wet Stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen uit 2014 wordt geëvalueerd – wordt geadviseerd om de spreiding en bereikbaarheid van openbare bibliotheken te verbeteren. De Raad vindt dat ‘iedere inwoner van Nederland toegang moet hebben tot een kwalitatief hoogstaand bibliotheekaanbod in de eigen gemeente’. Het moet weer zo worden als het twintig jaar geleden was, inclusief deskundig personeel (want daar schort het volgens de Raad voor Cultuur ook aan).
Tijdens het lezen van het rapport vroeg ik me in eerste instantie af onder welke steen ik de afgelopen twintig jaar gezeten heb. Een behoorlijke inpandige bibliotheek en een wereldwijd web waarop ik mede dankzij het werk dat ik deed behoorlijk de weg weet, maken dat ik niet zo heel vaak naar de bibliotheek ga (al ligt mijn bezoekfrequentie nog altijd boven het gemiddelde). Dat, en het feit dat ik nog maar weinig voormalige vakgenoten zie, zorgt ervoor dat wat zich achter de schermen afspeelt aan mij voorbijgaat.
In tweede instantie bekroop mij echter het idee dat het hier om heel veel oude wijn in van die spreekwoordelijke nieuwe zakken ging: vijf aanbevelingen om te komen tot een landelijk dekkend netwerk van bibliotheken, dat is wel heel erg voor de hand liggend.
En het laat zich ook nog raden wat er nodig is om de ‘uitvoerende kolom’ (de lokale, regionale en landelijke bibliotheekvoorzieningen) in staat te stellen om de opdrachten van de ‘beleidskolom’ (de diverse overheden) naar behoren uit te voeren: geld.
Geld dat – en dat zal de overheden die het moeten voorschieten geruststellen – op de lange termijn veel geld gaat opleveren, begrijp ik uit een passage in het rapport van de Raad voor Cultuur, die op het eerste oog wat uit de toon lijkt te vallen. Een passage waarin de Hollandse koopmansgeest onverwacht zijn opwachting maakt:
‘Leesvaardigheid dient niet alleen het culturele, maar zeker ook het economische belang. Met het oog op de toekomstige positie van Nederland in de wereld, ook als vestigingsplaats voor internationale ondernemingen, wordt de ontwikkeling van leesvaardigheid onder kinderen en jongeren een steeds groter vraagstuk.’
Zo, dat zet zoden aan de dijk. Het is waar dat lezen emoties helpt herkennen, empathisch maakt en stress vermindert. Dat het de concentratie vergroot, het geheugen verbetert, een woordenschat verbreedt, kennis verdiept. Maar het gaat er uiteindelijk om dat lezen goed is voor het Bruto Nationaal Product.
Als dat geen reden is voor gemeenten, provincies en het Rijk om de portemonnee te trekken, weet ik het niet meer.
Deze column verscheen op 15 februari in Bazarow Magazine.
Leave a Reply