In mijn adresboekje staat nog steeds het adres waar ze al heel lang niet meer woonde. Dat adres hoorde bij het telefoonnummer dat ik twaalf jaar geleden moest bellen om haar te kunnen interviewen. Hoewel ik lang de hoop koesterde dat we elkaar zouden treffen zoals we afspraken tijdens die ene gearrangeerde ontmoeting na afloop van een voorstelling waar in de foyer van het theater een portret van haar onthuld werd, werd het toch een telefonisch interview.
Ik verheugde me ondanks dat op het gesprek. Een gesprek waar veel voorwerk aan vooraf ging. Ik las, keek en luisterde dat het een lieve lust was en dacht na over het verhaal dat Liesbeth List zou willen vertellen en het verhaal dat ik wilde horen.
Ik belde haar op het afgesproken tijdstip. Dat moment kwam bij nader inzien toch niet zo goed uit. We maakten een nieuwe afspraak. Ik raapte nog een keer al mijn moed bij elkaar. Belde opnieuw. Toen schikte het wel.
We vermeden zijwegen, daar was te weinig tijd voor, en kwamen snel tot de kern. Haar leven en werk waren het vertrekpunt, het werd uiteindelijk een gesprek over persoonlijke groei die het mogelijk maakt om tegenslagen het hoofd te bieden. Het ging over zingen als manier om lot en zijn te verbinden.
Ik legde Liesbeth List tijdens dat interview onder andere de teksten van een aantal door haar gezongen nummers voor. Eén van die nummers was Als je terug zult komen, een van de Mauthausen-liederen van Mikis Theodorakis en Iakov Kambanellis, in de vertaling van Lennaert Nijgh.
Over dat lied zei ze: ‘Als ik Als je terug zult komen, één van de vier Mauthausen liederen, zing, moet ik niet naar mezelf luisteren want dan haal ik het einde niet. Het is het verhaal van mijn ouders. Het verlangen van mijn moeder. “O liefste, als je terug zult komen, kus me. O liefste, zal ik bij je komen, draag me. Als deze oorlog ooit nog eindigt, o mijn liefste. Als deze oorlog ooit nog eindigt, o mijn liefste”. ’
Vanmorgen heb ik heel hard naar Als je terug zult komen geluisterd.
Leave a Reply