Hoe gedichten en beelden een dorp op stelten kunnen zetten
Vorig jaar verscheen In poëzie en oorlog: vijftig jaar Poetry International waarin scheidend festivaldirecteur Bas Kwakman de geschiedenis van Poetry International Rotterdam optekende. Hij deed dat op persoonlijke wijze, waardoor In poëzie en oorlog geen objectieve geschiedschrijving werd, maar een testament en in sommige opzichten zelfs een afrekening.
Ongeveer een half jaar na dat boek verscheen Dat was Watou: dagboek van de Poëziezomers 1980-2008, gebaseerd op – Ed van Eeden deed de samenstelling en redactie – de dagboekaantekeningen van Gwy Mandelinck, de founding father van wat inmiddels uitgegroeid is tot Kunstenfestival Watou, een jaarlijks terugkerend multidisciplinair festival in een tot dan toe onbekend dorp op de grens van twee talen.
Dat was Watou geeft een aardig inkijkje achter de schermen en laat zien hoe Gwy Mandelinck, zijn vrouw Agnes Hondekyn en de mensen die met hen meedachten jarenlang alles uit de kast moesten trekken om de Poëziezomers plaats te kunnen laten vinden. De bereidheid van curatoren, dichters en beeldend kunstenaars om te komen was groot, en om thema’s zaten organisatoren en curatoren zelden verlegen. Maar het was wel altijd puzzelen. Wie met wie en op welke locatie? En daarna: hoe de ruimtelijke plannen van kunstenaars te realiseren…
In zijn dagboek noemt Gwy Mandelinck veel (grote) namen, hij strikte de crème de la crème onder de curatoren, architecten, dichters én beeldend kunstenaars. Gwy Mandelinck laat zien hoe zij met elkaar en de omgeving in gesprek gaan om werk te maken/presenteren dat nergens anders dan daar optimaal tot zijn recht komt. Hij legde ook nauwkeurig vast hoe makers te werk gingen en hoe zij ook waar het de wijze van presenteren betreft innovatief proberen te zijn.
Door de Poëziezomers – en daarna het Kunstenfestival – geniet Watou twee maanden per jaar grote publieke belangstelling, en dat vraagt om het afstemmen van belangen. Ook daar geeft Gwy Mandelinck zich in zijn dagboek rekenschap van.
Er zit veel poëzie in Dat was Watou. Gwy Mandelinck citeert uit gedichten om duidelijk te maken in welke richting hij denkt. Er spreekt ook veel respect voor de kunstenaars, hun werk en hun nalatenschap (want in Watou werd ook stilgestaan bij dode dichters) uit zijn aantekeningen. En liefde (en trots) voor wat er tot stand gebracht werd.
Uit de bijdragen van Paul Demets, Jooris van Hulle, Anton Korteweg, Piet Piryns en Koen van Synghel, allen meer dan eens actief in Watou, blijkt dat dat respect en die liefde voor het festival (en zijn gastheer en gastvrouw ) wederzijds was.
Wat precies de rol van samensteller/redacteur Ed van Eeden was, wordt nergens vermeld, maar uit de teksten zoals ze opgenomen zijn, spreekt de rijke geschiedenis van een festival dat door velen gedragen en gemaakt werd. Vanuit de voormalige pastorie in Watou werd de artistieke en financiële continuïteit verzekerd en daar werden ook harde creatieve noten gekraakt, maar dat de Poëziezomers niet anders dan door teamwork tot stand konden komen is ook duidelijk.
Het schetsen van de historie van de Poëziezomers Watou aan de hand van het dagboek van initiator Gwy Mandelinck levert vanzelfsprekend – veel vanzelfsprekender dan in het geval van In poëzie en oorlog: vijftig jaar Poetry International – een persoonlijk getinte geschiedschrijving op. Het dagboek ontstijgt het kale noteren van feiten en gebeurtenissen, maar Gwy Mandelinck beteugelt ook zijn passie. Hij schrijft zeer inhoudelijk, gedetailleerd en geïnspireerd over ideeën, dilemma’s en (on)mogelijkheden, waarbij hij regelmatig de balans opmaakt. Bovendien laat hij indirect heel veel anderen aan het woord, door verslag te doen van hun (denk)werk in uitvoering. Uit alles blijkt dat Gwy Mandelinck heel goed wist waar hij in Watou mee bezig was.
Dat was Watou: dagboek van de Poëziezomers 1980-2008
Gwy Mandelinck (samenstelling en redactie Ed van Eeden)
Amsterdam : Arbeiderspers, 2019
ISBN 978-90-295-4044-5
Leave a Reply