Wat is er eigenlijk zo fantastisch aan Rudy Kousbroek? De vraag lijkt me gerechtvaardigd: als dichter was hij niet veel soeps en als prozaschrijver maakte hij nooit iets af en publiceerde hij dus niets.
Zijn faam verwierf Kousbroek als essayist. Maar ook in die hoedanigheid heeft hij zo zijn fouten. Heel vaak is hij namelijk een ontzettende zeurpiet. Een studeerkamermopperkont die duidelijk beter overweg kan met boeken dan met mensen. Een gefrustreerd mannetje dat naar meisjes gluurt. Zo iemand die niet ophoudt over wat voor superieur dier de kat is. Als Kousbroek, kortom, niet had beschikt over zijn formidabele observatievermogen, zijn enorme en liefdevolle nieuwsgierigheid naar hoe de wereld in elkaar zit, zijn gevoel voor humor en zijn feilloze taalgevoel was hij net zo vervelend geweest als zijn collega Midas Dekkers.
Maar dat is hij dus niet.
Want zelfs als Kousbroek iets te lang doormekkert over hetzelfde (seks en katten, voornamelijk) is hij briljant.
En als hij vertelt over Parijs in 1968, zich opwindt over het volgens hem scheve beeld dat in Nederland gegeven wordt van de Jappenkampen, Heidegger in de zeik neemt of gewoon een beetje virtuoos voor zich uit zit te schrijven is hij meer dan briljant. Sprankelend en erudiet zijn zijn stukken, taalkundig om door een ringetje te halen en een lesje stijl voor de tekstverwerkergeneratie. Onder Kousbroeks vele fascinaties zijn ook die voor het geheugen, de (auto)techniek en de pornografie. Als hij dat laatste onderwerp behandelt blijft hij knap weg van ieder moralisme, maar ook van de neiging zich daartegen te willen afzetten, of het moet juist zijn door de neutrale toon die hij kiest. Ook op het front van de religie lijkt dat zijn aanpak. Niet met gestrekt been er in en schelden maar, zoals tegenwoordig de norm is, maar met milde ironie en in een vloeiende stijl fileren. Soms gaat de retorische trukendoos ook gewoon open omdat het leuk is. Zoals in het stuk ‘Proefondervindelijke wijsbegeerte’, dat een typisch Kousbroekstuk lijkt over ‘de ontdekking van de sexualiteit’, maar blijkt te bestaan uit totaal uit hun verband gerukte, uit wetenschap en literatuur bijeengeraapte, namen en feiten.
Hogere nonsens dus, spattend van taalplezier.
Augustus, 2011
ISBN 978 90 4570 4647
607 p., € 34,95
Leave a Reply