Pleun begint waar De verzopen katten en de Hollander ophoudt. Detlev, zijn vrouw Annelotte en hun kat Kootje hebben Japan verlaten om zich blijvend in Nieuw-Zeeland te vestigen. Leidden zij in Japan geholpen door de lokale aard en leefwijze nog een relatief teruggetrokken leven, in Nieuw-Zeeland komen Detlev en zijn vrouw ondanks de afstanden terecht in een gemeenschap van Nederlandse expats. Met hun meest directe buren Pleun en Annemieke raken ze zelfs verstrikt in een relatie vol wederzijdse verplichtingen. Op het hoogtepunt – of dieptepunt, het is maar hoe je het bekijkt – van de ‘vriendschap’ verkeren ze vijf keer per week in elkaars gezelschap. Voor iemand als Detlev die nauwelijks in staat is tot sociaal optreden – hij functioneert tussen dieren beter dan tussen mensen – is dat een te grote opgave.
Detlev tekent het leven dat hem in een rap tempo richting wanhoop en depressie drijft tot in het kleinste detail op – hij is onbarmhartig openhartig en spaart zichzelf, maar ook de mensen in zijn omgeving niet – om het vervolgens in de vorm van dagboekbrieven te delen met vrienden overzee. Die vrienden zijn niet zomaar vrienden, maar schrijfverwanten Han Voskuil, en zijn vrouw Lousje, en Frida Vogels. Ook zijn eigen vrouw en Pleun en Annemieke maakt hij deelgenoot van zijn weergave van de werkelijkheid.
Naarmate de onderlinge verhoudingen veranderen/verslechteren, gaat voor hen steeds zwaarder wegen dat Detlev zonder toestemming en terughoudendheid verslag doet en inzage geeft. De discussies daarover komen vervolgens weer integraal in Detlevs dagboek terecht, waardoor ze opnieuw voor ophef zorgen.
De discussies over Detlevs dagboeknotities hebben een Pleun-overstijgende betekenis. Ze gaan over een belangrijk literaire voorwaarde: de vrijheid van de schrijver om alles en iedereen in zijn/haar omgeving te gebruiken. Een vrijheid die voor een schrijver absoluut noodzakelijk is, maar die maakt dat zij die in zijn/haar omgeving verkeren op hun hoede moeten blijven.
Het feit dat Detlev, die zelf op dat moment geen aspiraties heeft om te publiceren, dagboekbrieven verstuurt naar een schrijver die er mogelijk gebruik van gaat maken in een boek, zet de zaak op scherp. Opschrijven is één, publiceren is van een andere orde.
De discussie in Pleun doet denken aan de opmerkingen die in Het bureau van J.J. Voskuil – Han voor intimi – door collega’s van Maarten Koning – Voskuils alter ego – gemaakt worden over Konings observeren en noteren. Alsof zij vermoedden dat hij over hen en het bureau gaat schrijven.
Voskuil was een vriend en is een voorbeeld. Als het Voskuil is die school gemaakt heeft met het minutieus beschrijven van terugkerende patronen en routineuze handelingen dan treedt Van Heest in zijn voetsporen – met De verzopen katten en de Hollander overigens nadrukkelijker dan met Pleun. Ook het schijnbaar zonder scrupules schrijven over vriendschap die een illusie is en het eigen falen heeft Van Heest vast niet van een vreemde. Maar Voskuil was een meester in het onnadrukkelijke. Zijn stijl oogde stijlloos. Hij leek naïef, maar ondertussen wist Voskuil precies wat hij deed. Hij hield alle touwtjes in handen en kon als het moest genadeloos uithalen.
Detlev van Heest is geen Voskuil-kloon, hij is een leerling. Hoewel hij de subtiliteit en manipulatieve vaardigheden van zijn leermeester mist, ademen De verzopen katten en de Hollander en Pleun zeker de sfeer van Voskuils oeuvre. In zekere zin zijn zij dat oeuvre in een notendop.
Van Oorschot, 2010
ISBN 978-90-282-4143-5
496 p., € 25,00
Leave a Reply