– Geestdrift die niet overslaat –
In Heidense vreugde: gepeins en gezangbundelt Hafid Bouazza zijn essays en recenserende beschouwingen in een eigen vorm. Dat wil zeggen: niet in de ingekorte en/of geredigeerde vorm waarin de stukken eerder gepubliceerd zijn, maar zoals de schrijver ze bedoeld heeft. Voor zover hij zich die versies heeft of herinnert dan, want over een (digitaal) archief waar hij de oorspronkelijke stukken zonder moeite uit kan lichten beschikt hij niet. Sommige stukken zijn dus reconstructies, versies uit het geheugen opgediept waaraan tijdens het samenstellen nog geschaafd en geschreven is.
Heidense vreugde beslaat een periode van vijftien jaar. Opdrachtgever en jaar van publicatie van de afzonderlijke stukken ontbreken – jammer, maar niet onoverkomelijk – in deze thematisch gerangschikte verzameling die zowel de staalkaart van Bouazza’s eruditie is als het zelfportret van een bevlogene.
Literatuur en muziek – met name opera – nemen een belangrijke plaats in. In Heidense vreugde looft en prijst Bouazza zijn favorieten. In de literatuur zijn dat onder andere Nabokov, Joyce, Burgess en de taal zelf. Wagner, Puccini en Janáček weten hem muzikaal in vervoering te brengen. Drie geschreven bezoeken aan Watou, waar poëzie en beeldende kunst elkaar ieder jaar weer versterken, krijgen het etiket intermezzo.
Bouazza beschrijft, vat samen, analyseert en belicht, met een voor hem kenmerkend enthousiasme, in zinnen vol vergeten woorden. Zoveel geestdrift zou aanstekelijk moeten werken, maar soms slaat Bouazza door en raakt de lezer van de weg omdat de schrijver zich verliest in uitweidingen die bol staan van nauwgezetheid en detailleringen.
De provocerende kant van Bouazza komt tot uitdrukking in zijn stukken over de vrouw. Niet wat hij zegt is scabreus, maar het feit dat hij doordringt in de intieme delen van haar lichaam, en het beter lijkt te weten dan de vrouw zelf, schrijnt. Gelukkig schrijft hij ook een brief aan zijn eigen gerief, dat verzacht de pijn enigszins.
Wat in Heidense vreugde ook volop aan bod komt is Bouazza’s afkeer van de islam. Hij bestrijdt de uitwassen van die religie in zijn columns met een felheid die doet geloven dat hij weet waar hij het over heeft maar tegelijk achterdochtig maakt. Zoveel zelfverloochening – want daar lijkt het op – kan toch niet waar zijn! Dit deel van Heidense vreugde is het meest kwetsbaar, niet vanwege het kwetsen maar vanwege het verstrijken van de tijd dat uiteindelijk alle meningen achterhaalt.
Bouazza schrijft op een zintuiglijke manier over dat wat zijn zintuigen prikkelt. Nu deze stukken in één band gevangen zitten, wordt nog eens extra duidelijk met hoeveel donder en geweld Bouazza zich uit. Zelfs zijn eigen peinzen en zingen zijn nauwelijks tegen zoveel energie opgewassen.
Een vreemde gewaarwording: tijdens het lezen belemmeren bezwaren van allerlei aard – zoals hierboven beschreven – het doorlezen en remmen het verlangen om zelf kennis te maken met waar Bouazza zo lyrisch over is, terwijl als het van a tot z lezen van Heidense vreugde gedaan is en terugbladeren volstaat, het oog blijft hangen bij alinea’s en zinnen die nieuwsgierig maken. Of dat voor of tegen Heidense vreugde pleit, daar ben ik nog niet uit.
Prometheus, 2011
ISBN 978-90-446-1760-3
365 p., € 19,95
Leave a Reply