‘Aantekeningen van toen ik naar de tering was’ had de titel kunnen zijn van Bouke Vlierhuis’ debuutbundel. Zingt is natuurlijk veel mooier, maar geciteerde regel dekt de lading ook. Hij komt uit gedicht ‘Moed’, een van de drie openingsgedichten. Hierin zet Vlierhuis gelijk de toon, een bloedserieuze toon. ‘Het is geen test, geen oefening. / Het licht is aangegaan, / nu aan het werk’ (uit I.M.P.). In eerder geciteerd gedicht ‘Moed’ staat: ‘Lees dit boek & word wakker. Leef zoals tevoren niet.’
We lezen de bundel en zien in de volgende elf gedichten een worstelend dichter. We zijn getuige van gevechten met identiteit en schrijverschap, de maatschappij, werk en andere verantwoordelijkheden. En ook de literatuur komt voorbij. ‘Programma’ stelt dat beroepslezers door foltering gedwongen moeten worden naar spelende kinderen te kijken en kattendrollen te eten. Ik kan hier niet om een biografische notitie heen: Vlierhuis is zelf zo’n beroepslezer die jarenlang voor Meander besprekingen schreef en onlangs dit ‘papierplettend’ digitale magazine het licht deed zien. Maar wát een beeld gebruikt hij hier om de overtuiging weer te geven die uit de hele bundel spreekt: literatuur moet ons niet doen zweven, maar ons gezicht in de modder drukken.
En laat dat maar aan Vlierhuis over. Want hoewel de gedichten over blues in het tweede deel luchtiger zijn, de nadruk blijft liggen op de duistere kant: ‘Jij donkerte! Jij, spreek! Wat zijn die boeien die ik niet voelen kan?’ (uit ‘Blues voor het zonnerood’). Dit deel wordt afgesloten met de luchtig aandoende titel ‘Volksliedjes’, dat echter vier beklemmende gedichten bevat die een sfeer van oorlog oproepen. Een muzieknotitie ter introductie van het derde deel ‘Shuffle’: een shuffle is een bluesritme dat bestaat uit drie noten waaruit de middelste mist, het klinkt als iemand die mank loopt. Nee, het wordt er inderdaad niet vrolijker op in deze bundel. Antidepressiva, drank en drugs komen hier, soms in combinatie met elkaar, voorbij. En, net als in de rest van de bundel, veel mensen die niet functioneren zoals de maatschappij dat graag zou zien.
Bij het slotdeel aangekomen, zeventien gedichten vol onvrede en onmacht, begin je je af te vragen of er verlossing is, en waar dan. De christelijke verlosser komt in het laatste gedicht van de bundel voor. Jezus verklaart God er eerst dood, maar begint dan toch een lang, oud verhaal. ‘Ik voel me het best als ik een verhaal vertel’ is de openingszin van ‘Magic vs. technology’. Terug naar ‘Programma’ aan het begin van de bundel: ‘Wat is het dat ons scheppen doet in deze bagger?’ lezen we daar. En eerder, in ‘A205’ schrijft Vlierhuis: ‘Wat is het dat ons hardop doet denken? Van mijmeren praten maakt?’
Het antwoord op de verlossingsvraag is volgens mij de bundel Zingt zelf. Want de dichter laat zich niet neerdrukken door alles wat er mis is en mis kan gaan. Hij schrijft er immers over. Uit Zingt proef ik een wens iets waardevols, iets echts te zeggen over het leven, hoe verrot het soms ook is. Bouke Vlierhuis zingt, en door het met overtuiging te doen moedigt hij anderen aan dat ook te doen: Zingt! Bouke Vlierhuis als missionaris voor levensechte literatuur. Mij heeft hij bekeerd.
Uitgeverij Lipari 2011
ISBN 978-9081042680
92 p., € 12,50
Leave a Reply