De liefde van een man voor z’n wagen, da’s iets heel bijzonders. Daar moet je niet mee gaan zitten kutten. Kareltje, m’n baas, had een Audi Q7. Een felrode, met 22 inch verchroomde velgen. Stonden we naar die kar te kijken, sloeg ‘ie z’n arm om me heen, zei-ie: ‘Kijk jochie, je moet je een paar jaar de tering werken, maar als je je eigen zaak hebt, dan kun je dingen regelen voor jezelf.’
Dat was die bak, daar was hij voor. Om te laten zien dat Kareltje dingen kon regelen. En iedereen moest er met z’n tengels van af blijven. Als een of andere lul te dichtbij parkeerde schold Karel hem de huid vol. En als-ie dan een grote bek had kon-ie een mep krijgen. Als je bier morste op de achterbank of modder aan de deur smeerde of zoiets was je ook mooi de lul. Mocht je een week niet straten, alleen stenen sjouwen.
We waren al in de auto begonnen met zuipen natuurlijk. Twee busjes ‘Verheije stratenmakers’ plankgas en die Q7 ervoor. Niet bij te houden dat ding. Deden we ieder jaar: twee vakantiehuisjes en dan met alle jongens een weekendje feesten. Kareltje betaalde alles.
In de huisjes mikten we onze tassen op de bedden en gingen we er flink tegenaan. Nog voor het eten was het bier op. Kareltje reed heen en weer voor meer. Na het eten kwamen de lijntjes op tafel en moesten we nog een keer heen en weer. De Audi slingerde al flink. Op de terugweg haalden we een jogger in. Ramen open, beetje joelen, broek omlaag, beetje bier gooien. Jezus, als we aan het feesten zijn wij, dan zijn we aan het feesten.
Kareltje parkeerde de wagen een beetje in de heg, die jogger rende gauw de andere kant op. Eén van de jongens rende achter hem aan en porde hem met een bierflesje in zijn kont. Lachen.
Ik weet niet zo veel meer van wat er verder gebeurde. Biertje. Lijntje. Nog een biertje. Lachen. Tot die knal.
Als ik niet beter wist zou ik zweren dat ik een traan zag op Kareltjes wang. Zijn Q7 was in een vuurbal veranderd. De achterkant was al een zwart skelet en de rode lak bladderde in grote lappen van de motorkap.
‘Het is die jogger. Die godverdomde hardlopende burgerlul!’
Hij beende weg in de richting die de jogger gekozen had. Het bungalowpark was rustig. Het was november. Er waren maar weinig huisjes waar licht aan was. We liepen achter Kareltje aan naar het dichtstbijzijnde. Er stond een grauwe, oude stationcar op de oprit. Een paar van de jongens snoven nog wat coke van de rug van hun hand. Kareltje bonkte op de deur.
‘Politie! Openmaken!’
Toen hij openging stormden de jongens naar binnen. Kareltje sleepte een kerel naar buiten en begon hem op de parkeerplaats in elkaar te timmeren, terwijl de rest van de jongens binnen met zijn vrouw bezig was.
‘Dus dat is nou je auto?’ vroeg Kareltje hem.
De man sputterde bloed uit zijn mond en neus, knikte iets van ja. Volgens mij had hij in zijn broek gescheten want hij stonk vreselijk.
Hij zag er ook eigenlijk helemaal niet uit als iemand die auto’s in brand stak. Nu ik goed keek leek hij ook niet zo heel erg op die jogger.
Ik vroeg aan Kareltje of het niet zo’n beetje genoeg geweest was.
‘Kijk jochie, wat jij en deze lul hier… ‘
Hij schopte die kerel nog eens in zijn nieren.
‘Wat jullie goed moeten begrijpen is dat er twee soorten mensen zijn. Mensen die de dingen regelen en mensen die… Eikels. Zoals deze lul hier.’
Kareltjes stalen schoenpunt boorde zich in de man zijn ribben. Hij stopte met sputteren en bewoog niet meer.
‘Jij moet kiezen jochie, en niet zo’n watje zijn. Bij wie wil je horen? Je wil toch niet de rest van je leven in dat kut-opeltje van je rijden? Leg die lul eens wat meer in het midden.’
Kareltje viste een sleutelbos uit de broekzak van de man en deed de deur van de stationcar open.
‘Wat heb jij een kut-auto, ‘ zei hij tegen de bewusteloze kerel.
‘Leg hem nou effe in het midden, jochie.’
Ik bleef staan. Kareltje liep terug en sleepte de man zelf voor de auto. Waar hij had gelegen lag een plas stront en bloed.
Toen hij weer in de auto stapte keek Kareltje me boos aan: ‘Watje.’
‘Dat wordt een maand stenen sjouwen, ‘ dacht ik toen hij gas gaf.
Leave a Reply