Een schrijver weet dat minachting niet goed is: minachting verlaagt. Het mooie, het pure wat de mens wellicht zijn kan.
Ik ga zelf onder veel door mij persoonlijk veroorzaakte minachting gebukt. Daar schaam ik mij dagelijks voor. Desondanks heeft die schaamte er toe geleid, gelukkig maar, dat ik meen heden ten dage minder aan de zo vaak gevoelde minachting jegens mijn medemens te worden blootgesteld, vanuit een vage innerlijke motivering.
Zoiets bedenk je natuurlijk niet zelf alleen. Het zijn de aandriften van de mens en er valt onmogelijk aan ze te ontkomen; het is de natuur zelf. De natuur valt nergens van te betichten, laat staan aan te bevelen. Hoe een en ander, wat wij altijd zo graag willen en edel vinden, bijvoorbeeld hoe die oeroude minachting, te verbeteren, daar lacht de natuur vanzelf hard om. Wij kennen de diepere betekenis van minachting nauwelijks, wij hebben geen idee wat de natuur daarmee beoogt: haar generale opvatting van wat goed voor ons is.
Ik begrijp volkomen wat ik bedoel en ik zou die gedachte eigenlijk wel onmiddellijk op willen schrijven.
Maar hoe eenvoudig de gedachte mij ook toeschijnt, toch lijkt het opschrijven ervan niet belangrijker dan het bijvullen van mijn glas en vervolgens wat te roken en te mijmeren. Waarachtig besef ik, en het is werkelijk waar, al met al, dat ik veel minder minachting dan vroeger voor mijn medemens bezit. Veel van die minachting heeft plaatsgemaakt voor verwondering in het beschouwen van mijn medemens. Mijn dagen zijn langer geworden en mijn haren korter. Het vellen van oordelen heb ik lang achter mij gelaten. Tegenwoordig verlang ik niets van mijn medemens dan slecht of goed, dat is mij genoeg. Minachting heeft daar niets mee te maken.
Daar hebben schrijvers niets aan, daar moeten zij verre weg van blijven.
portret: Henriëtte Grasman
Leave a Reply