Ik weet niet veel van beeldende kunst. Ik bezoek dus ook zelden exposities van moderne kunst. En daarover wentel ik me dan in het schuldgevoel dat daar in mijn maatschappelijke klasse bij schijnt te horen. Maar toen kwamen literair productiehuis De Wintertuin en Museum De Fundatie hier in Zwolle op het idee om een poëzie-happening annex dichtwedstrijd te organiseren rond de expositie ‘Meer licht’. Om mee te doen aan de wedstrijd moest ik eerst de expositie zien. Meer reden had ik niet nodig.
Maar net toen ik had besloten die zeven euro vijftig (zeven euro vijftig! Waar hebben we het eigenlijk over?) gewoon te betalen raakte ik min of meer per ongeluk betrokken bij de promotie van expositie/dichtwedstrijd en kon ik alsnog gratis naar binnen.
Tot zover de full disclosure.
Ik voel me altijd een beetje verweesd in zo’n museum, zeker in mijn eentje. Niemand om tegen te zeggen ‘moet je dat zien’, teruggeworpen op wat je ziet en wat het met je doet. En dan merk je ook dat er een heleboel is dat niets met je doet.
Zoals het begin van de tentoonstelling. Conceptueel kunstenaar Bas Jan Ader ging in 1975 in een veel te klein zeilbootje op pad om de Atlantische oceaan over te steken. Hij overleefde het niet. Dat wist ik allemaal niet (ik lees, in goede recensententraditie, nooit uitleg, inleiding of wat dan ook voordat ik een werk tot me neem. Zo ook bij deze tentoonstelling). Ik zag alleen een paar korrelige foto’s van een zeilboot en ergerde me aan te hard afgedraaide, slecht verstaanbare zeemansliederen die ook in de zalen ernaast de sfeer schaadden.
Zo zijn er veel ‘grote’ en ‘gevaarlijke’ dingen op ‘Meer licht’. Hitler. De atoombom op Hiroshima. De Herald of Free Enterprise. Schokt dit soort kunst nog mensen? Nu je op internet binnen seconden de grootste gruwelen op je beeld kan toveren? Mij in ieder geval niet.
Ook bij al die natuurfoto’s vraag ik me af wat het met me zou moeten doen. Natuurfoto’s, mits goed genomen, zijn fijn. Maar voor ‘fijn’ ga je niet naar een museum.
De eerste keer dat er wat met me gebeurt zit ik op een bankje voor drie enorme foto’s van een oerwoud. Op iedere foto houdt een tweetal mannen in haveloze kleren, duidelijk bewoners van het oerwoud, een vierkant vast in één van de primaire kleuren. Pas als je een tijdje naar die rode, gele en blauwe vierkanten hebt gekeken zie je hoe overweldigend veel tinten groen en bruin die jungle in zich heeft en hoezeer de twee mannen opgaan in hun omgeving. Het effect is zo sterk en zo absurd dat ik daar op mijn bankje hardop zit te grinniken.
Maar er was meer. Kunstenaars, neem dit advies van mij aan: maak je kunstwerk zo dat je publiek het gevoel krijgt het zelf ontdekt te hebben. Ik zag in een hoek een muur die was afgetimmerd met kaal plaatmateriaal. Pas toen ik het ontstane gangetje al in was gelopen zag ik het bordje: Gol van Derk Thijs.
Loop je door, dan kom je in een donkere doorgang en struikel je over een soort rolstoelhellinkje een klein houten hokje in. Het eerste wat je opvalt is de vorm van de muren: hoge nissen die gotisch aandoen en een kathedraal suggereren. Dan zie je je eigen schaduw in de nis in de korte muur. Je gevoel voor ruimte raakt verstoord, de kamer lijkt groter dan hij is, ook door al die andere ruimtes (kelders, kathedralen, zolders en verlaten scheikundelokalen uit een ver verleden) die hij suggereert.
En dan kijk je op om te zien waar het licht vandaan komt en word je verblind door blauwachtig (dag?)licht dat door een klein vierkantje van boven binnenvalt. Gol = God en je bent tegelijkertijd in een kerk, verdwaald in je hoofd en helemaal nergens. Je zeven vijftig heb je dan in ieder geval al terugverdiend.
Maar het was een ander werk dat het meeste indruk op mij maakte (later las ik dat ook de recensent van NRC Handelsblad dit het beste werk vond – misschien heb ik dus stiekem toch verstand van beeldende kunst en heb ik een roeping gemist). Ik twijfelde eerst of ik er wel aan moest beginnen, The Long Goodbye van David Claerbout, een video van 13 minuut 44. Maar ik wilde alles gezien hebben dus ik ging zitten. De video was ook al bezig. Hij schijnt te beginnen met een vrouw die naar buiten komt maar ik zag alleen de deksel van een theepot. De vrouw hield hem vast. Alles gebeurde raar langzaam, als gefilmd met een time lapse-camera. Langzaam werd er uitgezoomd. De vrouw schonk thee in, zo leek het. Maar daar ging het niet om. Het effect, de vraag die dit werk stelt, is – net als bij Gol – waar de toeschouwer nou eigenlijk is. Wát hij nou eigenlijk is. Want in het begin van de film ben je dichtbij en al wordt er gesold met je tijdsbesef, je kunt je – zeker nadat je gezien hebt dat ze prachtig is – nog voorstellen dat de vrouw thee voor jou maakt. Maar doordat er langzaam wordt uitgezoomd (ik beschrijf wat ik zie, ik weet niet hoe de film echt gemaakt is) voel je je steeds verder wegdrijven van het centrum, van de vrouw, de tafel met de thee. En dan draait ze zich ineens naar je om en begint te zwaaien. Het uitzoomen gaat verder en verder en het wordt ook nog donker. In een slow-motionfilm wordt het versneld donker. Even zijn tijd en ruimte, fundamentele zekerheden die we voor lief nemen, totaal verstoord.
En dat is kunst. Je staat buiten. Het plein is nog het plein, je fietst naar huis langs overbekende straten. Er is strikt genomen nauwelijks iets gebeurd. En toch is alles een heel klein beetje anders.
Bekijk hier een tweetal fragmenten uit The Long Goodbye:
Leave a Reply