Poëzie, je bezighouden met poëzie, is een politieke daad an sich. Door ‘in de poëzie te gaan’ neem je niet alleen afscheid van de normale functionele opvattingen over taal, maar plaats je je ook min of meer in een sociaal en economisch isolement. Je wil iets laten zien. Je wil laten zien dat alles – de taal, de werkelijkheid, de economie en dan, in het postmoderne tijdperk, ook weer de kunst of de literatuur – een andere kant heeft.
Jeroen Mettes was een literatuurwetenschapper met een grote interesse in filosofie. Zijn methode hiervoor is dan ook een analytische. In het stuk ‘Politieke poëzie – poëtica bij N30’ formuleert hij de poëtica die hij hanteerde bij het maken van zijn ambitieuze prozagedicht ‘N30’. Dit essay vormt de linking pin tussen de twee boekwerken die het nagelaten werk van de jong gestorven dichter/wetenschapper vormen: N30+, de poëzie, en Weerstandsbeleid, zijn blogposts en essays.
Op zijn blog wisselt hij smalltalk af met diepgaande analyses en poëzie met politiek (het lijkt er zelfs op dat hij zich over de politiek een stuk meer opwindt dan over poëzie). Zijn observaties zijn echter altijd scherp en, hoe idiosyncratisch ze soms ook zijn, hij doet althans zijn best om ze voor de lezer navolgbaar te maken, een redenering op te bouwen. Daarin zie je duidelijk de academicus terug.
De belezen denker komt nog veel sterker naar voren in zijn essays. Ik zal eerlijk zijn: Mettes raakt me geregeld kwijt in zijn ver doorgedachte redeneringen. Maar voor het achterliggende project van zijn stukken – zoals ik het begrijp, dan – heb ik zeer veel sympathie. Als ik zijn essays goed heb gelezen wilde Mettes namelijk graag helderheid scheppen over wat gedicht, dichter, lezer en werkelijkheid zijn en hoe ze zich tot elkaar verhouden. Hij begint, in ‘Poëziefiguren’, met een mij zeer sympathieke frontale aanval op het idee dat het gedicht een ding an sich zou zijn (ik heb daar in het verleden met Mettes’ vriend Samuel Vriezen en, constateer ik bij teruglezing, zijdelings met Mettes zelf, al eens over gesoebat).
In de essays die volgen stelt hij steeds weer de fundamentele vragen: wat is eigenlijk een boek? Wat is schrijven? Wat is de werkelijkheid (voor de schrijver)? Daarbij hangt hij veel op aan de begrippen ‘ritme’ en ‘maat’. Het laatste essay is een analyse van de poëzie van Dirk van Bastelaere die de volgende passage bevat:
De limiet is […] de dood. Dat is in zekere zin dé limiet, de ultieme figuur van het Buiten, maar hij wordt hier voorgesteld als iets dat valt onder de beheersing van een spreker. Het is overduidelijk de eigen dood: de dood die mij maakt wie ik ben – die mij individueert, limiteert, vormgeeft – maar waarover ik ook enige zeggenschap heb. […] de typische fantasie van de zelfmoordenaar, zoals Maurice Blanchot die keer op keer beschreven heeft: beslissen over het onbedwingbare, de dood het object maken van de wil om haar zo te kunnen beheersen.
Hier verbindt Mettes zeer expliciet het verlangen om, als dichter of anderszins, de buitenwereld controleerbaar, handelbaar te maken met de mogelijkheid van een zelfgekozen dood.
Zoals ik al schreef: het belangrijkste stuk in Weerstandsbeleid is ‘Politieke poëzie: enige aantekeningen. Poëtica bij N30’. De korte openingsparagrafen bevatten genoeg prikkelende stellingen om blogs over vol te discussiëren:
Het moderne gedicht heeft geen vorm maar consistentie (die gevoeld wordt), geen inhoud maar een probleem (dat uitgewerkt wordt). Consistentie + probleem = compositie.
Het probleem überhaupt van de moderne poëzie is het kapitalisme. Het kapitalisme – waar geen beeld van is: de niet te representeren Idee van ‘alles’.
Het probleem is dat een gedicht niet kan worden gerechtvaardigd. Er is geen excuus voor.
Politieke poëzie – pure poëzie – moet problematisch zijn, en niet op een maniëristische manier. Ja, haar probleem is op de eerste plaats háár probleem – het bestaan van de poëzie in dezelfde wereld als het dagblad – maar daardoor tegelijk ook altijd het probleem van iedereen (het probleem van een wereld überhaupt).
Ik weet niet of ik overal mee eens ben, maar ik bewonder Mettes om zijn ambitie. Dat het uiteindelijke werk maar bij vlagen aan deze strenge poëtica kan voldoen, hoeft niemand te verbazen.
Mettes heeft N30 als ondertitel ‘Nieuwe zinnen’ meegegeven, een vertaling van de term new sentences, gemunt door de Amerikaanse dichter Ron Silliman. Het idee is dat de poëzie vanzelf ontstaat als je twee niet-gerelateerde zinnen naast elkaar zet. Het brein van de lezer verwacht namelijk samenhang dus ziet het die ook. Het enige waar de dichter zich zorgen om hoeft te maken is ritme en melodie van zijn tekst.
Maar een dichter, zelfs – zeker – Mettes, wil ook wel eens gewoon iets kwijt. Iets persoonlijks. Vanaf het begin zien we dan ook Mettes’ persoonlijke leven steeds bovenkomen. De liefde, sociale interactie, eenzaamheid. Dat gevoel van eenzaamheid wordt versterkt door de vele referenties naar pornografie. En zelfmoord. Het kan selectieve perceptie zijn in het licht van wat er gebeurd is, maar de verwijzingen naar zelfmoord in zowel poëzie als beschouwend werk lijken me veelzeggend talrijk.
[bookdata isbn=”9789028424340″]
Alta says
Very good page, Maintain the great job. thnx!