In het huis van haar oma bewoon ik de bovenste verdieping. Ik woonde daar al toen zij nog geboren moest worden. Voor haar is mijn aanwezigheid vanzelfsprekend, al realiseert ze zich nu ze ouder wordt – vijf is ze – dat niet alles voor altijd is. Soms wil ze zeker weten dat ik bij haar oma blijf. Haar oma weet zich geen raad met die vraag.
Ik ben in dit huis vrij om te gaan en te staan waar ik wil, maar vandaag jammer genoeg niet. Door de kieren in de vloer hoor ik ze samen kind zijn. Ze spelen tot het tijd is om te eten. Als oma de maaltijd bereidt, ziet zij haar kans schoon. Ze klost op veel te grote polkadot pumps de trap op. Bijna boven meldt ze dat de kust vrij is. Dat we kunnen praten.
Ze nestelt zich op de breedste tree en klemt zich vast aan haar Kleine Koning Leeuw met zijn rokje van gerimpeld goudpapier. ‘Zeg’, zegt ze met priemende blik en opgeheven vingertje, ‘nu moet je eens even goed naar me luisteren.’ Ik luister. ‘Als je ziek bent mag je geen kusjes geven, maar je mag best naar beneden, hoor.’ Ik ben het helemaal met haar eens, maar wil haar oma niet afvallen.
‘Ik ga oma vragen of je beneden mag komen.’ Ze is vastbesloten. Niet veel later komen haar pumps voor het aanrecht tot stilstand. Pannen houden op met rammelen. Er worden argumenten gewisseld – niet dat ik versta wat er gezegd wordt, maar er klinken alternerende stemmen. Even later is het pleit beslecht.
‘Je hebt het recht niet om beneden te komen.’ Je hebt het recht niet… zo zeggen ze het hier. Ze begint meteen weer aan de afdeling. De tafel is gedekt, het eten opgeschept. Ik trek mij terug in mijn domein. Even later landt er een bord op de overloop.
Ik ‘eet lekker’ – haar oma zou niet anders wensen.
Leave a Reply