Het is half twaalf, de dichter zit op zijn warme kamer boven. De dichter is weemoedig gestemd vanwege een fotoboek over de provinciestad aan zee, dat de dichter zich juist deze middag heeft aangeschaft. Hoewel de dichter deel uitmaakt van de krimpende gemeente der inwoners van de provinciestad aan zee, woont de dichter in het dorp aan zee, dat hemelsbreed gemeten acht kilometer verwijderd is van het centrum der provinciestad aan zee. Desondanks bezoekt de dichter de provinciestad aan zee wekelijks meermalen.
De foto’s van het boek zijn voor een groot deel – andere zijn ouder – twintig jaar geleden genomen. De dichter was desmaals midden twintig, en nog goed weet de dichter wat voor soort jongeman de dichter was.
De dichter ziet fotografieën van jongens, vissend in de gracht, die mysterieus glimlachend de fotograaf ter wille zijn. De dichter ziet de fotografie van een kerkje dat voor reeds lang geleden afgebroken is in de winkelstraat die toen overdekt werd, en nu alweer voor jaren onoverdekt is. Maar vooral zoekt de dichter naar foto’s van jongelui in spijkerbroeken en corduroy jasjes, rijkelijk voorzien van piekerige neerhangende haren, die altijd sjek roken. De dichter zoekt naar foto’s van de café’s waar ze Skol drinken naast verweerde vissers, de gokkers aan de kast en de dagelijkse drinkers, die breeduit lachen naar de camera
De dichter zoekt naar de kleine tekenen van toen, en de dichter vindt er vele.
De dichter luistert naar een langspeelplaat die twaalf jaar geleden juist die impressie maakte, waar zijn vrouw geen weet van heeft, juist die impressie, die de dichter, voor zolang de dichter leeft, met zich mee dragen zal, namelijk die van de ontluikende liefde tussen de dichter en zijn beeldschone hedendaagse vrouw.
De vreugde en de schoonheid die de dichter ervaart bij het doorbladeren van het fotoboek doen de dichter een lichte onwillekeurige beving over de rug trekken. Het verglijden van de tijd, de vergankelijkheid, het verlies van jeugd en schoonheid.
Alles neemt de dichter tevreden genietend op de koop toe.
En nu het donker is en twaalf en twintig jaar verder in tijd, is de dichter niet wezenlijk een andere dichter dan destijds. En ook de wereld, behalve het verdwijnen van het biermerk Skol, is in wezen niet veranderd. Daarnaast zijn de mensen die trachten een leven te leiden in diezelfde wereld, een bar hedonistisch oord, nauwelijks aan geestelijke verrijking en innovatie onderhevig gebleken.
De dichter schenkt zich een glaasje grappa in; de dichter vraagt zich af of de dichter gelovig worden zal, of dat wellicht enige verlichting te weeg brengen zou bij de dichter die, ergens begin twintigste eeuw woonachtig in het dorp aan zee hemelsbreed gemeten acht kilometer verwijderd van het centrum van de provinciestad aan zee, luistert naar Ik Zou Wel Eens Willen Weten, een pastoraal praatprogramma van de Evangelische Omroep waar de dichter al jaren naar genoegen verslaafd aan is. Genietend nipt de dichter van zijn grappa en rolt zich bedachtzaam een kruidensigaret.
Leave a Reply