Men mag het dan vaak over ‘het Nederlands taalgebied’ hebben en de Nederlandse en de Vlaamse poëzie hebben natuurlijk veel gemeen, maar er is ook veel verschil. Zo heet het dat de Nederlandse poëzie cerebraler is. Een wat nuchterder, rationeler poëzie die tegenover de zangerigheid en pathos van de Vlamingen zou staan. Als je het prijswinnende Hemelsblauw van Vlaming Jan Lauwereyns leest zou je echter het omgekeerde vermoeden.
Dat geldt ook voor De Bloedplek van Paul Demets. Demets heeft deze bundel zorgvuldig opgebouwd in vier reeksen en binnen de gekozen structuur zijn thema (wat zit er onder de façade van het dagelijks leven? Wie zijn wij écht?) daarin systematisch uitgewerkt.
De reeksen heten achtereenvolgens ‘Perimeter’ (de omtrek, de uiterste grens), ‘Lounge’ (huiskamer, ontvangstkamer, met trendy bijbetekenis), ‘Broedplaats’ (daar waar dingen ontstaan, wellicht met een erotische bijbetekenis. Kinderen zijn een belangrijk terugkerend motief in de bundel) en ‘Horst’ (een hooggelegen deel van het landschap, maar ook het nest van een roofvogel).
In de eerste twee reeksen wordt de relatie wereld-ik bekeken, waarbij de twee met elkaar vergeleken en verwisseld worden: ‘Uit deze mall barst rood de buik die veel te krap bemeten zit’, ‘De kruipruimte van zijn buik, het gangenstelsel van zijn stem’. ‘Lounge’ steekt, vooral in de titels van de gedichten, een beetje de draak met alles wat hip is.
De derde reeks is de meest intieme, waarna de vierde, waarin het ‘ik’ afwezig is, het vogelperspectief, het overzicht vertegenwoordigt.
Cerebraler kan het bijna niet. Je zou het zelfs ‘bedacht’ kunnen noemen, maar zo doet de opbouw niet aan. Daarvoor snijden de gedichten teveel zijthema’s aan, zijn ze te associatief.
Over de stijl van Demets is al heel wat geschreven. ‘Het doet maar in nietszeggendheid voort’, concludeerde Koenraad Goudeseune op De Contrabas. ‘móói en welluidend. […] Hier en daar iets té mooi’, vond Willem Thies op diezelfde site. Van de vakbroeders bij de week- en dagbladen was er voor zover ik zag vooral veel lof, zoals hier van Erwin Mortier, hier van onze vaste medewerker Lies van Gasse, en hier van Erik Lindner.
Inmiddels is de bundel ook in de prijzen gevallen. Bij de Herman de Coninck-prijzen kreeg De bloedplek de prijs voor beste bundel en die voor het beste gedicht.
Zelf sta ik er nogal ambivalent tegenover, maar dat komt omdat Demets’ stijl ook door de bundel heen nogal verschilt. Bij de eerste strofe moest ik even slikken:
Een diepe blik onthoudt hij ons niet, maar memmen tot op de bodem
Het is zijn verkeerde trek. Hulp is aangewezen. Dat we
hem niet zijn, is nog een geluk. Hij vuilbekt onder oksels,
op haar dijen en schrokt honing, pekelt gulzig
Ook na herlezing blijf ik dit te bedacht vinden. Een bouwsel dat de lezer buiten houdt. Maar twee pagina’s verder vind ik dit:
[…] In de kamer stuiptrekt het lamplicht nog.
Hij woont ons uit. We worden smokkelwaar.
Een lichaam sjouwen, in andermans schoenen staan,
tassen zwaar. Het schudt ons duchtig door elkaar.
Je kunt het klankrijm overdreven vinden, maar mij bevalt het wel. Ook het beeld is mooi: de ‘hij’ (Wie? God? Iets in ons?) heeft ons goed te grazen: vervreemd van ons eigen lijf slepen wij ons voort.
Sowieso is Demets op zijn best als hij pijnlijke lichamelijke metaforen maakt: ‘De wasbak glazuur dat van een tand afbreekt’. Au, dat komt aan.
Maar mijn favoriete gedicht is ‘Slaapster’, uit de cyclus ‘Broedplaats’. Ook hier die lichaamsbeelden, maar met een lyriek en triestheid die in de rest van de bundel niet altijd naar boven komen:
Slaapster
Zeg mij bij het ravijn van je hand
op de rand van de tafel kruimelend
hoe je me ziet. En leg je vingers opzij,
zet lijnen uit tot de kat iets vermoedt
achter geritsel onder de lamp. Je eet
mijn mondvoorraad, zit met kloppende keel
te loeren op het eerste gezicht. Wat is
dit licht van zin. De dag vloeit uit de arm
die ik til tot hij mijn schouders te binnen
valt, mijn lijf de benen neemt, op een stoel
de huid loslaat, mij de mond voorbijpraat.
Appels in een schaal appels, van rood
het preparaat, tergend oog, vruchtvlees
om pit. Valt het doek dan, zie ik mijzelf wit
aangevreten. De kus geslikt, het gif gemengd.
Van ontwaken niet meer willen weten.
De bloedplek is geen makkelijke bundel en bij vlagen voel je je als lezer proefkonijn in Demets’ semantisch experiment. Maar deze poëzie kan door zijn klankrijkheid ook zingen en af en toe zelfs ontroeren.
Leave a Reply