Vol goede moed zijn ze vanmorgen vertrokken. Ze moesten er wel een dag vrij voor nemen, maar à la: dat hebben ze graag voor hun zaak over. Hadden ze er graag voor over. Want nu ze hier staan op het Plein met dat spandoek, weten ze het niet meer zo zeker.
Waar is iedereen? Er moet een strijd gestreden worden. Waar zijn al die mensen die zich de afgelopen maanden solidair verklaarden?
Ze zien zichzelf staan daar in de schaduw bij de schuifdeuren die maar heel af en toe dienst hoeven te doen.
De tekst op hun spandoek is bij nader inzien vreselijk banaal en voor meerdere interpretaties vatbaar. Ze weten zich geen houding te geven als een voorbijganger zijn pas inhoudt om kennis te nemen van hun grieven.
Ze glimlachen verontschuldigend. Het ligt op het puntje van hun tong: ‘Als u even wacht: de mensen die bij dit spandoek horen zijn zo terug; ze moesten heel nodig plassen.’
Hoe anders hadden ze het zich voorgesteld toen ze na lang wikken en wegen besloten voor het eerst van hun leven de barricades op te gaan.
Ze staan er verloren bij. Al die tijd zeggen ze niets. Al die tijd kijken ze strak voor zich uit. Vastbesloten vol te houden en vooral niet toe te geven dat het één grote vergissing is. Maar ondertussen dringt hier op het Plein tot hen door dat zij een probleem hebben, maar dat hun probleem te klein is om een menigte op de been te brengen waar de politiek niet omheen kan.
‘Kom, we gaan.’
‘Kom, we gaan een biertje drinken.’
Vanaf een van de vele terrasjes zien ze dat hun plek door anderen is ingenomen.
Leave a Reply