Plannen: hoeveel heb je er wel niet, de één wat uitvoerbaarder dan de ander, maar allemaal even geniaal. En allemaal hebben ze één ding gemeen: ze gaan op de een of andere lijst en op die lijst staan altijd allerlei Andere Dingen die Veel Belangrijker zijn. Je kent het wel. Als al die Dingen er niet waren had je al vijftien boeken geschreven. Dat dus.
Eén van die Plannen was een breed uitwaaierende beschouwing van wat er zich in de loop van de jaren zoal in mijn werkkamer heeft opgehoopt aan poëzie-cd’s. Ik weet niet of andere schrijvers dat ook hebben, maar essay is wel zo’n beetje het genre waar ik het minste aan toe kom. Het heeft met denkwerk te maken. Een gedicht, verhaal of blogstukje, daar kun je nog eens onbezonnen aan beginnen, maar een essay moet doorgedacht, doorgekauwd worden en dan pas geschreven. En als je dan ook nog eens iedere week recensies schrijft (eigenlijk een soort mini-essays), wanneer doe je dat denkwerk dan?
Dat essay gaat er dus voorlopig niet komen (en die tien andere in mijn hoofd ook niet). Andere aanpak. Ik begin gewoon. Luisteren, absorberen, tikken. Hunter S. Thompson-style. I’m just going to keep typing ‘till it makes sense. Een serie Hanta-stukjes die dan, door mij of door de lezer, eventueel tot een essay gekoppeld kunnen worden.
Ik begin met Totaal Loss van Jules Deelder en Louis Gauthier. Omdat Louis me af en toe mailt of ik nog iets met zijn cd ga doen, daarom. Lekker objectief. Maar dat was Thompson ook niet. Ik begin te tikken en kap ermee als ik 1000 woorden heb. Ben ik dan nog niet uitgetikt, komt er een vervolg. Weet ik niks meer, is het essay klaar. Net zo makkelijk.
Nou moet ik beginnen met te zeggen dat ik niet zo gek ben op Jules Deelder als dichter. Natuurlijk heeft hij veel toegevoegd aan de podiumpoëzie, maar hij is niet echt een dichter die de diepte zoekt, of zelfs de interactie met zijn publiek. Hij doet zijn dingetje, daar komt het op neer, en vaak is het leuk, maar na een tijdje wordt het oud.
Deelder loopt dus, om overkoepelendetheorietechnisch maar vast eens even in categorieën te gaan denken, het risico om in de veelvoorkomende categorie ‘dichter die gewoon z’n ding doet met toevallig een opnamemicrofoon in de buurt’ terecht te komen. Dat wil zeggen: dichter spreekt zijn tekstjes in, muziekfiguur maakt muziek en producer moet er met de handen in het haar iets van proberen te mixen. Ik heb hier de cd De uittocht liggen (al een tijdje, waarvoor excuus aan de fijne uitgever die hem me stuurde – begin 2011) en die valt in die categorie. YouTube staat er ook vol mee.
Dat valt in het begin van de cd best mee, maar verderop gebeurt het toch. Een dingetje als ‘Gedicht tijdens het wachten’ met dat rare halfrijm is geen juweeltje en Deelder lepelt het op alsof hij op een snabbel staat – goed, iets ritmischer misschien. Geluidjes erachter helpen dan niet:
Je denkt aan een verloren liefde
Er loopt een rilling langs je rug
Op straat begint een hond te blaffen
Iemand morrelt aan de deur
Je wacht als aan de grond genageld
Je klemt je kiezen op elkaar
Het klamme zweet staat in je handen
Je staart verwezen uit het raam
Het album begint trouwens met geluiden uit het Sparta-stadion. Beetje obligaat. Wel meer dingen op deze cd zijn een beetje obligaat. Vervormd stemmetje, hectisch housebeatje, jazz-sampletje. Gauthier weet wat hij moet doen met een mengpaneel en een sampler, hij is een echte professional, maar hij kleurt op Totaal Loss wel erg binnen de lijntjes. Wat dat betreft vond ik Het duimzuigend fossiel van Arnoud Rigter een stuk leuker, onvoorspelbaarder.
Wat dan weer gek is, want Totaal Loss is veel afwisselender dan Het duimzuigend fossiel. Gauthier kan alles maken, van jungle tot jazz. Maar moet je dat wel willen? Waarom werd de ‘poetry & rock ‘n’ roll’ van The Doors zo succesvol? Omdat ze en passant een soort muziek maakten die nog nooit iemand gehoord had. Dus moet je, als muziek-met-poëziemaker, niet juist proberen om niet bij ieder gedicht iets nieuws te bedenken, maar om iets te ontwikkelen dat als een stijl kan gaan gelden. Later zal ik het nog hebben over Voor Alsnog Live en Nachtwezens, beide rockbands-met-dichter. Een groot voordeel van het werk van die twee groepen, en ook bijvoorbeeld van de Willem Kloos Groep (een band onder leiding van F. Starik die klassieke Nederlandse poëzie combineerde met rockmuziek) is de genrevastheid die voor eenheid zorgt. De elektronica, waarmee zo’n beetje alles kan, biedt veel meer verleiding tot nietszeggende klanktapijten dan de klassieke setup van drums, bas en twee gitaren.
Alle gelul terzijde moet ik concluderen dat ik de cd waar ik over schrijf tijdens het schrijven continu aan gehad heb en dat hij geen moment op mijn zenuwen heeft gewerkt. Ik kan erbij werken, dus het is muziek genoeg. Ik kan de teksten verstaan en, daar komt de podiumfähigheid van Deelder zijn werk doen, ik kan kiezen om er met een half of een heel oor naar te luisteren.
Dat lijkt me zo’n beetje de benchmark. Het moet muziek zijn en je moet er dus iets anders bij kunnen doen. Wie zet er nou een cd op en gaat er stil naar zitten luisteren? Serieus? Maar het moet ook poëzie zijn. En er moet geluidskwalitatief naar te luisteren zijn – dat klinkt triviaal, maar steeds weer blijkt bij dit soort producties dat het opnemen van muziek door alle digitale techniek inmiddels makkelijk kan met een klein budget, maar dat het opnemen van de sprekende stem nog steeds een uitdaging is.
Gauthier en Deelder brengen me niet in vervoering – geen enkele poëzie-cd heeft me ooit echt in vervoering gebracht -, maar ze hebben een lekkere cd gemaakt en ze zetten technisch een behoorlijk hoge standaard voor de anderen die nog op de stapel liggen. Later verder.
Leave a Reply