Andere mensen hadden gewone talenten, zoals piano spelen of priemgetallen vinden. Het talent van Nigel West was dingen vinden. Verloren sleutels, gedroogde cobra’s, vreemde kleine stukjes: als het bestond vond hij het en bracht het je, netjes verpakt in bruin papier en professioneel met touw ombonden. Of niet – sommige dingen, zoals herinneringen en katten, waren nooit echt weg en kwamen uit zichzelf terug of helemaal niet, legde hij dan uit en hij bood een tissue aan voor de snikken die dan altijd volgden.
Dat was de basis van zijn werk, vertelde hij bij diners, gegeven door dankbare opdrachtgevers voor wie hij een verloren diamant, een schilderij had teruggevonden. Eén keer was het zelfs een Rolls-Royce geweest. De eigenaar zond hem ieder jaar een fles champagne, ter gelegenheid van de verjaardag van die overwinning, hoewel hij voor Nigel niet bijzonder moeilijk te vinden was geweest: de auto was in de war en had geen flauw idee waar hij was. Verloren dingen, vertelde hij een met stomheid geslagen publiek, willen gevonden worden. Je moet alleen weten hoe je ze moet horen.
Zijn tarieven waren redelijk: een paar pond voor sleutels, studieboeken. Verdwaalde honden waren iets duurder – honden wilden vrijwel altijd gevonden worden – en verdwaalde auto’s (gestolen auto’s, eigenlijk, maar de auto’s zelf konden dat onderscheid niet maken) kostten een paar honderd pond. Bij mensen hing het van de familie af – hij was niet helemaal gewetenloos en zou er niet over peinzen geld te rekenen voor het vinden van een vermist kind, maar als ze hem met geld wilden belonen was hij niet te trots om iets aan te nemen voor zijn moeite. En reiskosten, natuurlijk: de metro was niet zo duur maar het was een risico voor zo’n broze oude man om hem alleen te nemen, vooral met al dat moorddadig loslopend tuig van tegenwoordig.
Af en toe kwam er iemand van het theater aanbellen bij zijn nette kleine huis in Zuid-Londen, wanhopig op zoek naar een of ander rekwisiet dat niet te koop was en niet te maken. Hij genoot van deze opdrachten – kon hij een geitenhaarbal voor ze vinden? Dertien oxfordschoenen in verschillende kleuren? Gedroogde kippen? Hij stelde niet teleur. De mensen vertelden het door. Betaling bij aflevering.
De man die vandaag op zijn oprit af kwam lopen leek het theaterrekwisietzoekende type klant. Hij droeg een pet, laag over zijn ogen getrokken en een lange, volle, zwarte baard. Nigel stond achter de relatieve veiligheid van zijn vitrage en keek hoe deze kolossale man – want hij was heel lang en droeg een lange zwarte overjas en zware mijnwerkerslaarzen, zwart van het roet – zijn oprit op liep. Spanning besloop zijn maag als een kat en duwde er een paar keer in om daarna definitief te blijven zitten. Het zou dagen duren eer hij de beschadigingen uit het parket geschuurd kreeg.
De bel ging. Hij leek harder dan anders en Nigel kreeg zowat een hartaanval. Hij had zich niet gerealiseerd hoeveel angst het hem aanjoeg dat deze man zijn huis zou binnenkomen totdat er van hem gevraagd werd hem binnen te laten. Maar het had geen zin om te doen alsof hij er niet was – zijn fiets stond tegen de rozenstruik.
De man gromde een groet en Nigel, die met moeite zijn jas op de kapstok kon hijsen, wees op de stoelen, in de hoop dat hun tengere pootjes zo’n enorme kerel aankonden. De meubels kraakten, maar bleven heel. Nigel slaakte een zucht van verlichting terwijl hij het theeservies op het dienblad zette. De kopjes waren zo breekbaar. Hij hoopte dat ze niet vermorzeld zouden worden in de handen van de man.
‘Thee, meneer?’ Vroeg hij.
‘Ja graag,’ zei de man. Hij had ogen in een vreemde kleur grijs. Nigel schonk twee kopjes in en legde een klein zandkoekje op de schoteltjes. Ze namen elk een beleefd slokje.
‘Vreselijk weer, niet?’ Zei Nigel. De man was aangekomen in een pauze tussen de buien waarin de lucht zich beperkte tot dreigen met plenzen.
‘Het valt wel mee,’ antwoordde de man. ‘Peter. Peter Gatsby.’
‘En wat wil je dat ik voor je vind, Peter?’ Vroeg Nigel. Zich voorstellen was niet nodig. Er hing een plaquette buiten onder de lamp waarop stond: ’N. West, Vinder en Leverancier van Alles’. Bovendien, de meeste van zijn nieuwe klanten werden naar hem verwezen door de oude.
‘Ik zoek een schedel,’ zei Peter.
‘Er moet toch wel een theater of zoiets zijn dat iets dergelijks heeft?’ Zei Nigel.
‘Niet zomaar een schedel,’ zei Peter. ‘Mijn, ehm, cliënt heeft bijzondere wensen.’
De spanning verplaatste zich van Nigel’s maag naar zijn borst. Hij kon er niet de vinger op leggen wat er was aan Peter of aan het verzoek dat maakte dat hij zich zo slecht op zijn gemak voelde. Hij had schedels gevonden (en magen, en zelfs een opengespreide baarmoeder, drijvend in formaldehyde, een ei van weefsel rond een verschrompeld ruimtewezen) voor vreemdere, meer angstaanjagende types, maar bij het woord ‘bijzondere’ stonden alle haren in zijn nek overeind. ‘Nou, ga je me nog wat details geven over hoe hij eruit ziet?’ Vroeg hij eindelijk.
‘Je herkent hem wel als je hem vindt,’ zei de man. Hij leunde vooruit om achter zich te grijpen. ‘Ik moest je ook dit geven,’ zei hij, een groot kaliber revolver achter uit zijn riem tevoorschijn halend.
‘Is het zo’n gevaarlijke klus?’ Nigel snakte naar adem. Hij hield niet van vuurwapens. Nooit gedaan – lawaaiige, grove dingen, onnauwkeurig, doden met een kledder lood. Smerig. Hij had zelf een sterke voorkeur voor messen.
‘Het is gewoon een voorzorgsmaatregel,’ zei Peter. ‘We zouden niet willen dat er voortijdig iets met je gebeurt.’
Leave a Reply