‘Het is een patina van het verleden. We zijn niet echt in de jaren ’40, we zijn ingebed in de herinnering van de tijd,’ legde Nigel uit. Het spoor had ze naar een oud pakhuis geleid, een pakhuis dat er al stond sinds het eind van de negentiende eeuw. In die tijd had het rollen en rollen katoenen stof bevat om in de behoeften van het leger te voldoen. In de moderne tijd was het de opslag van Astra Zeneca.
‘Als we ons dingen herinneren herscheppen we de wereld, tot op zekere hoogte. We doen het allemaal, sommigen van ons meer dan anderen…’ vooral als ze zelf niets anders zijn dan herinneringen dwaalde hij af, op zoek naar iets om het enorme hangslot stuk te maken.
Een stuk betonijzer uit een nabijgelegen vuilnishoop en wat gewrik later lag het slot op de grond en hielp Glenda hem de ketting uit de metalen ogen op de deur te priegelen. Ze gingen samen naar binnen en hielden elkaars hand vast toen de duisternis ze opslokte. Met uitgestrekte handen schuifelden ze rond de enorme balen stof, zich niet realiserend dat ze hun adem inhielden tot ze naar lucht hapten. De katoen dempte hun voetstappen, smoorde hun echo’s en na een tijdje vond Nigel het spoor weer.
‘Ik had een tweelingbroer, Nathaniel,’ ging hij verder, fluisterend. ‘Aan het begin van de oorlog waren we in Afrika, in training om RAF-piloten te worden. Jachtvliegtuigen, dat wil zeggen één piloot en één schutter. Op een dag ging er iets vreselijk mis – ik weet niet wat, water in de brandstofleiding of iets. Het vliegtuig stortte diep in de jungle neer. Toen ik bijkwam deed alles zeer maar op een arm uit de kom en wat diepe kneuzingen waar mijn riemen in me hadden gesneden was ik er niet te erg aan toe. Nathaniel daarentegen was tegen zijn stuurknuppel aan geslagen. Hij leefde nog, maar zijn borstbeen was zo diep in zijn borst gedrukt dat het kleinste duwtje in de verkeerde richting zijn aorta door zou hebben gesneden.’
‘Wat heb je toen gedaan?’
Nigel zuchtte. ‘Wat kon ik doen? Ik had de opleiding niet om met zo’n verwonding om te gaan. Als ik hem had verplaatst was dat zijn dood geworden.’
Hij voelde haar afgrijzen meer dan dat hij het zag. ‘Je bedoelt -‘
‘Ik heb alles wat we hadden bij hem gelaten. Dat waren allebei de heupflessen whiskey en ons standaard vuurwapen. De afspraak was, ik mocht een pad de jungle uit vinden, hij mocht de herinnering aan mijn broer houden, dus toen ik terug was in Engeland was het alsof hij nooit had bestaan. Zo compleet was hij gewist. Zelfs ik vergat hem.’
Hij voelde Glenda’s hand uit de zijne glijden. Hoewel zijn ogen zich een beetje aan het donker hadden aangepast kon hij haar niet onderscheiden – hij zag alleen een vage donkere vlek bij zich vandaan glijden. Hij wilde zeggen, ‘wacht!’ maar hij wist dat dat zinloos zou zijn. Het gevoel van wanhoop en doodsangst van verdwaald zijn in de jungle proberen over te brengen was onmogelijk. In de eeuwige schemering van de jungle waren de honger en de dorst al moeilijk genoeg om mee om te gaan maar het was het gevoel dat je levend opgegeten werd en dat er eitjes onder je huid gelegd werden dat het echt ondraaglijk maakte. Hun radio werkte niet en het was het regenseizoen dat overdag het hout doorweekte zodat het ‘s nachts nutteloos was. Ze gingen dood, de vraag was alleen wanneer.
Nathaniel was vijf dagen voor zijn leven gevochten toen Nigel de deal had aangenomen. Hij wist niet meer wie van hen het had voorgesteld – hij wist niet zeker of hij dat wel wilde. Op dat moment dacht hij dat hij onderhandelde met de jungle – de planten en bomen hadden enige basale emotionele verlangens en behoeften, maar nu, in de huidige tijd, goed doorvoed en geen broedplaats voor schorpioeneneieren, realiseerde hij zich dat het, natuurlijk, niet de jungle was geweest waar hij mee onderhandelde maar iemand anders. Had hij dat geweten, had hij het dan toch gedaan?
‘Ik weet het niet,’ zuchtte hij in het donker. ‘Het spijt me,’ zei hij.
‘Dat is gelul,’ antwoordde een stem, en de lichten gingen klikkend en zoemend aan. Toen zijn ogen geen pijn meer deden, stond hij in het midden van een ruimte tussen de stofrollen. Tegenover hem stond Peter Gatsby naast een dode man – geen levende zou zo bleek kunnen zien en, nou, zo groen. De tweeling sliep op bedjes dichtbij – ze draaiden zich om, zachtjes kreunend in het licht, maar ze werden niet wakker.
Nigel had gemerkt dat Glenda, net zo geschrokken van het licht als hij, naar de rand van de open plek gekropen was. Ze zag haar jongens – en toen zag ze de dode, dun, draderig haar, gekleed in een opgevreten broek en verrotte laarzen met een vliegeniersjack vol gaten aan. Een lang moment twijfelde ze tussen gillen en flauwvallen. Nathaniel trok een wenkbrauw op. Ze viel flauw.
‘Je kan niet beweren dat het je spijt dat je leeft,’ zei Nathaniel.
Nigel antwoordde daar niet op. Nathaniel had natuurlijk gelijk. Destijds had de herinnering aan zijn tweelingbroer hem een goede prijs geleken voor zijn ontsnapping uit de jungle.
‘Ik, echter, kan wel zeggen dat verkocht worden zonder mijn goedvinden klote is. Heb je enig idee hoeveel pijn het doet om door het leven te gaan zonder door iemand herinnerd te kunnen worden? Constant binnen gevraagd worden en er dan uitgesmeten – ik ben zelfs neergeschoten, neergestoken, duizend keer vermoord – en toch herinnert niemand het zich, niemand denkt een dode kwaad gedaan te hebben.’
‘En alsof dat allemaal niet erg genoeg was,’ zei Nathaniel, Nigels ‘maar’ onderbrekend. ‘Toen ik eindelijk terug in Liverpool was gekomen kwam ik erachter dat Mama geen enkele foto van me heeft – en jij – mijn eigen broer – bent me helemaal vergeten.’
‘Je bent dood,’ zei Nigel.
‘Het was het enige dat ik had. Ik had niet eens de kracht om het pistool op te tillen. Weet je hoeveel pijn het doet om dood te gaan door mieren? Om ze stukjes vlees te zien afbijten en wegdragen?’
Nigel kon niets antwoorden.
‘Je bent moeilijk te vinden, Nigel.’ Zei Nathaniel. ‘Vast als ik zit in 1942 kon ik je niet vinden nadat je je naam had veranderd, het Londen van die tijd had verlaten. En de man aan wie je me verkocht – ‘ hij gebaarde met zijn hoofd naar Peter Gatsby ‘ – had zijn eigen plannen met me waar ik niet van loskwam. Tenminste, niet tot ik hem iets meer kon bieden. Dus nam hij deze jongens over om je een tijdje in de gaten te houden, om zeker te weten dat je de juiste was. Maak je geen zorgen, ze zal zich er niets van herinneren, en zij zullen geen littekens overhouden van de bezetenheid.’
‘Dat is een troost,’ was alles wat Nigel kon zeggen.
‘In ieder geval,’ zei Nathaniel met een knik naar de tas. Nigel was zich ineens weer bewust van het extra gewicht van het pistool. ‘Je hebt me een schedel beloofd.’
Leave a Reply