‘En altijd is er controverse’, heet het in de flaptekst van Staande receptie, Jos Joostens recente verzameling essays over literaire kritiek. En als er geen controverse ís, dan maakt Joosten hem zelf wel. In zijn boek neemt hij namelijk een heel hoofdstuk de ruimte om het boek ABC van de literaire kritiek van Elsbeth Etty af te branden. In dat hoofdstuk staan ook de, goed onderbouwde, plagiaatbeschuldigingen waar zo veel over te doen was (lees zelf maar).
Verder moeten de semi-wetenschappelijke schrijfsels van Renate Dorresteijn en Connie Palmen het ontgelden.
Of iets wel of niet wetenschappelijk is, of wetenschappelijk bedoeld, daar ging het veel over in de discussie die volgde op de publicatie van het boek. Joosten zegt dat Etty, Dorresteijn en Palmen wetenschappelijke pretenties hebben, maar geen wetenschappelijke methode hanteren. Dat maakt hij ook wel zo’n beetje aannemelijk, maar op het wetenschappelijk gehalte van zijn eigen boek is ook nog wel wat af te dingen.
Zeker als hij met cijfers in de weer is kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat iets andere input of een paar kritische vragen het gepresenteerde makkelijk op losse schroeven zouden kunnen zetten. Zo becijfert Joosten dat in 2010 85,5 procent van alle bij grote uitgevers verschenen literaire titels een bespreking kregen in krant of weekblad en dat een boek gemiddeld 3,51 recensie kreeg. Het aantal woorden dat de recensies meten wordt daarin vreemd genoeg niet meegenomen. De berekening dat de tien meest besproken titels (6,25% van het totaal) bijna een vijfde van de besprekingen kreeg zou daarmee wel eens een extra dimensie kunnen krijgen. Het zou me namelijk niet verbazen als deze tien boeken meer dan 80% van de beschikbare ruimte hadden ingenomen.
Dat staat dan nog los van wat het betekent dat vrijwel alleen titels van grote uitgeverijen in kranten en weekbladen worden besproken, hoe deze getallen zich door de jaren heen hebben ontwikkeld (was het vroeger beter? Dat willen we nu eindelijk wel eens weten) en de vraag hoe debutanten eraf komen in deze cijfers.
Harde data over hoe invloedrijk recensies zijn is er al helemaal niet, dat moet Joosten ook toegeven. En dan kun je ook nog vragen: wat ís eigenlijk een recensie? Waar liggen de grenzen tussen recensie, signalering, nieuwsbericht en column? Al met komt de hele rekenoefening een beetje in het luchtledige te hangen.
De beschuldiging van seksisme, onder andere door Stine Jensen in NRC en door Coen Peppelenbos op Tzum kan ik toch niet helemaal meevoelen. Ja, er krijgen zeer prominent drie vrouwen onder uit de zak in dit boek, maar de theorie die aan Joostens benadering ten grondslag ligt en die hij gedurende het hele boek aanhaalt en prijst, is van twee vrouwelijke onderzoekers. Dat hij opmerkt dat Susan Smit nu recensies schrijft terwijl ze ooit eens haar borsten liet zien op SBS 6 lijkt me bedoeld om het punt te onderstrepen dat het ‘vak’ van criticus tegenwoordig open staat voor mensen van allerlei achtergronden (hier op Hanta recenseert, naar het schijnt, zelfs iemand die vroeger HTS Vliegtuigbouw heeft gestudeerd!). Bovendien worden er ook sneren uitgedeeld aan bijvoorbeeld Luuk Gruwez en Philip Hoorne. Wie terugleest in het werk van Joosten kan ook zien dat in het verleden ook bijvoorbeeld Frank Boeijen en Ilja Leonard Pfeijffer door Joosten te pakken werden genomen.
Het lijkt er meer op dat Joosten, als hij iets leest dat hem tegen de haren instrijkt, niet rust voordat hij er iets lulligs over heeft geschreven. In die zin is hij een waarachtig polemist. Het literaire is bij hem persoonlijk en het persoonlijke literair. De oorlog die hij uitvecht met iedereen die het lef heeft op zijn zenuwen te werken mag dan in naam de literatuur dienen, uiteindelijk dient hij uiteraard het ego van Joosten.
En ik moet toegeven: dat levert meestal sappige essays op. Maar liever nog zie ik Joosten, zoals hij in Misbaar veelvuldig deed, boeken of fenomenen uit het literaire leven op zijn eigen, recalcitrante manier duiden. Dat ‘tegendenken’ is toch Joostens grootste kracht als essayist. En het gebeurt in Staande receptie te weinig.
Wat wel gebeurt – je zou het in al het Etty-tumult bijna vergeten – is serieus nadenken over hoe de wetenschap de literaire kritiek zou moeten bestuderen. In essays die behoorlijk wat bedeesder van toon zijn dan zijn polemieken zoekt Joosten naar aanknopingspunten. Het kwantificeren van de zaak lukt, zoals boven beschreven, nog niet heel overtuigend, maar op het meer filosofische vlak zegt Joosten zinnige dingen. Zoals in de laatste drie essays waarin hij zijn visie geeft op achtereenvolgens de receptie van de Nederlandse literatuur in het buitenland, de mogelijkheden voor vergelijkend onderzoek van de Europese literatuurkritieken en de toekomst van de literatuurkritiek.
Misschien zou het voor Joosten een idee zijn als hij nu eens zou kiezen. Essayist/polemist of droge wetenschapper: meng je in het debat, op persoonlijke titel, of trek je terug en analyseer vanaf de zijlijn. De weigering van Joosten om deze keuze te maken heeft een bij vlagen lezenswaardig, maar ook vreemd halfbakken boek opgeleverd.
Leave a Reply