– Sprekende hoofden, geen behang –
Misschien klopt het wat sommige mensen beweren. Misschien moet je om te kunnen kijken en zien kunnen tekenen of schilderen. Dat weet ik niet. Ik weet niet of ik anders zou kijken en meer zou zien als ik kon tekenen of schilderen. Ik weet wel dat ik door naar kunst te kijken beter heb leren kijken naar de wereld om me heen.
Toen ik voor het eerst keek naar de portretten van Ingrid Godon – ik moet bekennen dat ik ze niet kende totdat ik Ik wou in handen kreeg, waarin teksten van Toon Tellegen haar portretten vergezellen – dacht ik dat ik mensen zoals zij ze tekent nooit op straat tegen zou komen. Mensen met ronde gezichten, ogen die ver uit elkaar staan, met afgezakte neus en mond. Mensen met starende ogen waarin een treurige blik. Mensen verzonken in hun binnenwereld, verdreven uit het echte leven.
Voorbije mensen uit vergeten tijden, voor altijd gevangen in dat ene ogenblik. Ik bleek me vergist te hebben: naarmate ik beter naar de mensen om me heen keek, bleken de portretten van Ingrid Godon naar het leven getekend. En dat terwijl Ingrid Godon de meeste portretten maakte naar gefotografeerde gezichten.
Ingrid Godon nodigt uit tot heel nauwkeurig kijken. Nodigt uit en dwingt. De mensen die haar aandacht getrokken hebben, verdienen het niet om onder te gaan in de massa.
Naarmate ik langer kijk, gaan de portretten niet alleen een relatie aan met levende mensen, maar ook op geschilderde portretten die ik eerder gezien heb. Ik moet als eerste aan Hans Holbein de Jongere denken.
Leken de meer dan dertig geportretteerden aanvankelijk vooral op elkaar, naarmate ik langer keek, werden ze steeds meer zichzelf. Individuen die op het punt staan mij iets duidelijk te maken.
In eerste instantie zou het daarbij blijven: een boek met portretten, zonder tekst. En toen meldde Toon Tellegen zich. De samenwerking met Ingrid Godon was hem goed bevallen, wanneer ze weer eens iets samen gingen doen.
Toon Tellegen keek en schreef. Hij tekende op wat zij gezegd zouden kunnen hebben. Maar of het Alice was die hem vertelde dat ze bericht wou krijgen als er na haar dood niemand meer aan haar denkt; Carl die wou dat geluk een ding is dat je meer naar huis kunt nemen; Roodkapje die wou dat er plotseling iets afgelast werd en of de tweeling die niet wou weten wat iedereen weet, dat staat niet vast, want de samenstellers van het boek zijn verantwoordelijk voor de combinatie van ‘tekst’ en ‘beeld’.
En toch zou ik zweren dat dit de gedachte van José is, een wat oudere man met een hoed en een vlinderdasje:
‘Dat weiger ik.’
Als ik die woorden eens zou kunnen zeggen.
Een menigte. Op een plein.
Mannen in uniformen. Scherpschutters
op de daken.
Een dreigende stilte. Misschien een kind dat snikt.
‘Sst! Sst!’
Een bevel. Snerpend.
Iedereen houdt zijn adem in,
geweren worden ontgrendeld.
En dan stap ik naar voren.
Met zachte stem, maar helder
en duidelijk verstaanbaar.
‘Dat weiger ik.’
Namens iedereen.
De verlangens van de niet langer anonieme geportretteerden zijn voornamelijk immaterieel. Wat ze ten diepste willen is erbij horen. Zij willen leven. Gevoed met de door Toon Tellegen met zorg gekozen en gerangschikte woorden leven zij op. Wie zei er dat Ingrid Godon mensen tekende die op elkaar lijken…
Leave a Reply