Engelhart zit aan tafel, luistert naar Hymne van Mendelssohn en schudt de drukte van de dag van zich af. Nu, eindelijk nu, is Engelhart voor drie, vier uren alleen.
Nu kan Engelhart werken, en daarnaast de dingen, die hij altijd zo graag voor zichzelf doet, kleine dingen: waardoor Engelhart zich rustig en zinvol voelen gaat, krachtig en werklustig.
Maar nu nog niet, nu is Engelhart nog aan het bijkomen van de dag die Engelhart zo onmetelijk veel indrukken bracht. Engelhart moet trachten de voor hem opmerkelijkste indrukken te reminisceren, te ordenenen en van gevoelswaarden te voorzien. Te weten: exact de juiste gevoelswaarden. En dat alles bij elkaar, vindt hij meestentijds een fijn eerste klusje om zijn avond mee aan te vangen.
Engelhart bevindt zich in zijn kleine, warme, barokke wereld. Zijn enclave ergens tussen de machten van buiten en binnen. Alleen hier wordt Engelhart niet gestoord, in zijn idyllische paleisje, midden in de wereld der mensen.
Een wonder eigenlijk beseft Engelhart, want hoewel hij een actief deelnemer aan het tussenmenselijke verkeer is, en aan datzelfde merkwaardige verkeer talloze waardevolle inzichten ontleent, snakt Engelhart iedere avond weer naar zijn eigen alleen zijn, in zijn buitennissige mini-paleisje. Slechts enkele uren per dag, de avonden bij voorkeur, zijn hem genoeg.
Nu is een en ander zo ver, de kleine dingen zijn gedaan, de herinneringen van de dag geordend en van de juiste gevoelswaarden voorzien. Engelhart is vrij van de drukte van de dag nu, vrij van de vele dingen betreffende de volgende dag, vrij van alles in feite. Hij legt een schrijfblok op tafel. Vrijwel tegelijkertijd ontwikkelt zich een idee. Snel nu bereikt Engelhart zijn ideale staat van zijn.
Leave a Reply