Mijn eerste schermwedstrijd duurde vijfenveertig minuten en vond plaats tussen en op de materialen waarmee een nieuw schoolplein gebouwd zou worden. Natuurlijk was de bouwplaats verboden terrein. Met een hoofd van de school dat nog zoals vroeger gebruikelijk was naast de school woonde, snap ik niet dat ik me daar buiten schooltijd zo opvallend aanwezig durfde te zijn.
Wat de inzet van de onschuldige strijd was, weet ik niet meer en wie er gewonnen heeft ook niet. Het enige dat me is bijgebleven is dat het drie kwartier duurde voordat de een de ander op het lichaam trof. Daarna was de concentratie weg, de herkansing duurde maar even.
Het zal Zorro geweest zijn van wie ik de kunst van het schermen had afgekeken. Zorro was een van mijn eerste helden. Ondanks serieuze plannen om mijn kinderlijke spel tot sport te verheffen is het daar nooit van gekomen. Ik wijt het aan de afwezigheid van een schermclub, maar het blijft de vraag of mijn ouders mijn keuze zouden hebben gehonoreerd ware die werkelijkheid anders geweest.
Hoeveel films en series ik na Zorro gezien heb waarin met het zwaard gevochten of met het degen geduelleerd werd heb ik niet bijgehouden, maar het zijn er veel. Papieren gevechten kwamen mij nauwelijks onder ogen. Net zoals ik wel detectives kijk maar niet lees, laat ik de avonturenromans aan mij voorbij gaan, maar wapengekletter op televisie zap ik niet meteen weg.
Ik ken eigenlijk maar één Nederlandse roman waarbij schermen meer is dan het afrekenen met een directe tegenstander en dat is De Nederlandse maagd van Marente de Moor. De literaire schermscène die mij het meeste is bijgebleven, staat in Hamlet van William Shakespeare. Dat Laërtes, broer van Ophelia, Hamlet verantwoordelijk houdt voor de dood van zijn zus komt Hamlets stiefvader Claudius, die verantwoordelijk is voor de dood van Hamlets vader goed uit. Als Laërtes Hamlet uitdaagt voor een duel is dat voor Claudius een makkelijke manier om van zijn gekke, gedreven of wraaklustige stiefzoon af te komen.
(Hamlet, 1899. Met Sarah Bernhardt in de titelrol)
In de aanloop naar het duel dat door Claudius naar zijn hand gezet is – hij wakkert de strijdlust van zijn favoriete winnaar aan door een hoge prijs op de zege te zetten; hij maakt van een van beide degens een moordwapen door de punt in gif te dompelen, gunt de overwinnaar een gifbeker en hij treedt op als partijdige jury – spreekt Hamlet woorden die nog mooier zijn dan die in de beroemde monoloog over het zijn en niet zijn. Als zijn vriend Horatio die het ergste vreest hem vraagt of hij wel klaar is voor het gevecht, zegt Hamlet die van geen uitstel wil weten:
‘Er is voorzienigheid van bijzondere aard in elke mus die doodvalt. Als het nu is, zal het niet in de toekomst zijn; als het niet in de toekomst is, zal het nu zijn; als het niet nu is, blijft het in de toekomst. Bereidheid is alles. Aangezien niemand, van wat hij ook achterlaat, iets weet, waarom het dan niet bijtijds achtergelaten? Maar goed.’
(de vertaling van Gerrit Komrij uit 1986)
of hetzelfde in andere woorden:
‘Er sterft geen spreeuw of god heeft het voorzien. Als iets nu komt – komt het niet later. Als het niet later komt – komt het nu. Als het niet nu komt – komt het toch. We moeten het altijd verwachten. Geen mens neemt mee wat hij achterlaat. Moet hij dan weten wanneer hij gaat?’
(Johan Boonen, 1991)
‘There is special providence in the fall of a sparrow. If it be now, ‘tis not to come; if it be not to come, it will be now; if it be not now, yet it will come. The readiness is all. Since no man, of aught he leaves, knows aught, what is’t to leave betimes? Let be.’
Even later gaat Hamlet daadwerkelijk dood.
‘The readiness is all.’ En toch lijkt me dat makkelijker gezegd dan gedaan.
Leave a Reply