‘Ja, dit boek, ook deze bijdrage, kunnen wij missen. En wanneer deze bundel over een jaar of anderhalf (misschien al eerder) verramsjt zal worden zal niemand het verdwijnen ervan opmerken’, zo begon Arnon Grunberg zijn bijdrage Verzamelbundels en bloemlezingen in Wat we missen kunnen – op de cover en titelpagina voorzien van de ondertitel Een manifest tegen de overdaad, terwijl die op de achterkant Gids voor een betere toekomst luidt.
Grunberg ziet niet zoveel in verzamelbundels waarmee de uitgever zijn risico spreidt – ‘als de bijdrage van Y tegenvalt, hebben we altijd nog die van X’. Grunberg kent geen enkele verzamelbundel of bloemlezing waarin een bijdrage staat die hij niet had willen missen.
Specifieker dan Arnon Grunberg is Kees van Kooten als hij verwoordt wat hij tegen heeft op de gelegenheidscombinaties gebaseerd op eenmalige samenwerking die bloemlezingen en verzamelbundels noodzakelijkerwijs zijn: ‘Ik geloof niet in de aanjaagfunctie van “gevarieerde bundels” met “de meest uiteenlopende bijdragen van allerhande bekende en onbekende schrijvers”. Ik geloof in pamfletten, graffiti, flyers en tweets en ik geloof in een bundeling van wanhopige, door ouderen aan zorginstanties, woningbouwcoöperaties en wijkpolitieposten geschreven jammerklachten.’
Als Grunbergs voorspelling uitgekomen was had Wat we missen kunnen eigenlijk al in de ramsj moeten liggen. Het is inmiddels anderhalf jaar uit en een langere tijd van leven is veel boeken niet gegeven. Ik krijg het boek pas nu in handen en ben niet zo geïnteresseerd in de levensduur van bloemlezingen en verzamelbundels – in mijn kast staan er, niet vanwege het genre, maar vanwege die ene of die andere schrijvers in wiens werk ik geïnteresseerd ben waardoor ook een bijdrage in een bloemlezing niet mag ontbreken.
Naar Wat we missen kunnen kijk ik niet om een oordeel over vergankelijkheid te vellen. Ik ben benieuwd naar de keuze die de voormannen van Babel & Voss – Daan Heerma van Voss (1986), Daniël van der Meer (1986) en Reinjan Mulder (1949) – maakten toen zij van start gingen. Het is als bij het bepalen van het onderwerp van een schrijfwedstrijd: kies het thema zo ruim dat deelnemers alle kanten op kunnen. Vraag schrijvers en schrijvers in spé waar ze buiten kunnen. Het antwoord is zo divers als een jury zich wensen kan, want ook de keuze van de invalshoek is een indicatie voor talent.
De keuze van de mannen was een gelukkige. De één ziet zijn kans schoon en verbant dat- of diegene waar hij/zij al jaren een hartgrondige hekel aan heeft naar het land van het ongewenste: Twan Huys (Daan Heerma van Voss), Berend Kweldermans (Sander van Opzeeland), Jan Modaal (Floor Rusman), de verhalen van Toon Tellegen (Fanny van de Reijt) en Nieuwnederlands (René Appel).
Wie niet direct een antwoord weet, kan altijd nog vluchten in filosofische bespiegelingen over wat missen in feite is: kunnen missen vs. afzien van (Vincent W.J. van Gerven Oei) en wie uit wil blinken in correctheid schoeit zijn ongenoegen op klassiek politieke betoogleest en verklaart provincies (Jouke Turpijn), salafisten (Bilal Benyaich) en kunst in de openbare ruimte (Arie Boomsma) passé.
Anderen geven blijk van een principiële afkeur van bepaalde overbodigheden: de art. 137c, d en e uit het Wetboek van Strafrecht (Jonathan van het Reve) of plagen (Leo Vroman).
Er zijn ook veel banalere voorzieningen non grata: reality tv (Jessica Meijer), lawaai (Felix Rottenberg), Esperanto (Daniël van der Meer) en borsten als cultureel erfgoed (Joost de Vries). Banaal gemeten naar de oorzaak van de afkeer.
Slechts een enkeling slaagt er in de maatschappelijke orde ondermijnende overdaad te traceren: de kloofhysterie – het overspannen reageren op de onvermijdelijke kloof tussen burger en politiek (Reijer Zwaan) en excellente studenten (Deru Delhaas)
En natuurlijk zijn er die de vraag niet anders dan met een knipoog beantwoorden of van het zoeken naar een antwoord een spel maken, maar ondanks dat een ondertoon van ernst tentoonspreiden: de massa (Hanna Bervoets), ‘mijzelf’ (Kees van Kooten) en consultants (Jelte Sondij).
Ik denk dat ik ze nu bijna allemaal genoemd heb. De mensen die beloofden een bijdrage te leveren en dat ook daadwerkelijk deden.
Hoe vaak heeft u zich overigens tijdens het lezen van de voorgaande alinea’s afgevraagd: wie is dat eigenlijk die dat vindt? Ik vroeg me dat in ieder geval tijdens het lezen van de bijdragen aan Wat we missen kunnen regelmatig af. Gelukkig bevatten bloemlezingen en verzamelbundels bijna altijd een overzicht van de voornaamste wapenfeiten van de bijdrageleveranciers.
Hoewel aan Wat we missen kunnen alom bekende maar ook alleen in eigen kring bekende schrijvers bijdroegen, maakte dat mij voor de geloofwaardigheid van hun verhaal niet uit. Ik nam alles even serieus – of niet als dat nadrukkelijk de bedoeling was – hoogstens vond ik het ene betoog steekhoudender dan het andere en de ene vorm origineler dan de andere.
De diversiteit aan dingen die gemist kunnen worden lijkt mij redelijk representatief voor wat er zoal genoemd zal worden als mensen nadrukkelijk uitgenodigd worden hun ongenoegen te uiten. Alles komt in aanmerking en Wat we missen kunnen biedt een mooie dwarsdoorsnede van dat alles. Ook anderhalf jaar na verschijnen nog.
Dat er onder degenen die bijdroegen schrijvers waren die ik niet of alleen van naam ken, lijkt mij het beste bewijs dat deze line-up representatief is voor hoe anno nu – en dan ga ik er voor het gemak van uit dat 2010 ook nog tot het heden behoort, hoewel ik me realiseer dat sterren tegenwoordig sneller opkomen en weer verbleken dan vroeger – schrijvers en opinieleiders gerekruteerd worden. Zij worden ofwel gescout bij niet per se toonaangevende media waar zij op volstrekt eigen wijze zeggen of schrijven wat ze vinden ofwel aan andere disciplines onttrokken, want schrijven is eenvoudig genoeg om er bij te doen als je acteur, cabaretier of presentator bent.
De kanttekeningen van Arnon Grunberg en Kees van Kooten indachtig nu de vraag: heeft Wat we missen kunnen nut? Ik denk niet dat de uitgevers geslaagd zijn in hun missie: ‘in één klap het teveel in een genoeg veranderen.’ Maar dat is ook veel gevraagd van een boek, van een verzamelbundel. Als die inzet het nut bepaalt dan heeft Wat we missen kunnen geen nut.
Maar het kan geen kwaad om van tijd tot tijd kennis te nemen van wat andere mensen ergens van vinden. Zeker niet als dat mensen zijn die in staat zijn hun mening goed te verwoorden en gedegen te onderbouwen. Zeker als dat leidt tot het toetsen en eventueel heroverwegen van een eigen mening is dat nuttig.
Dat niet altijd dezelfde mensen naar hun mening gevraagd wordt, is commercieel misschien minder vanzelfsprekend, maar draagt wel bij aan verbreding van het blikveld. En dat levert op termijn meer op – schrijvers, boeken, aandacht. Het laat bovendien zien wat er van een nieuwe uitgever verwacht mag worden en ook dat is nuttig.
Leave a Reply