– Opnieuw leren lezen (van zelf schrijven is dan nog helemaal geen sprake) –
Het lijkt alsof James Wood zomaar ergens begint in Hoe fictie werkt als hij begint met de keuze die de schrijver moet maken voor de derde of de eerste persoon enkelvoud en hij die keuze verbindt met de vraag hoe betrouwbaar elk van die keuzes is en of het antwoord op de vraag overeenkomt met wat de lezer veronderstelt.
Zijn analyse van de vrije indirecte rede – en de invloed daarvan op het waarheidsgehalte van teksten – is echter een logisch begin voor het ontrokken van literaire teksten. Na het ontleden van ‘het vertellen’ heeft hij het over de wisselwerking tussen vormeloze en literaire details; vraagt hij zich af wat een personage is – dat weet hij niet precies, maar hij weet wel dat er een verschil is tussen een type en een fictioneel personage – en wat er allemaal schuilgaat achter de bekentenis dat iemand van een personage houdt. Waarna hij ingaat op de geschiedenis van het openbaar maken van wat er omgaat in de geest en hoe de benadering van personages daardoor ingrijpend verandert.
Daarna plaatst hij het houden van een personage in een filosofisch perspectief door het menselijk vermogen tot empathie te verbinden met de eeuwenoude discussie over wat literatuur moet nastreven: nabootsing of echtheid, en dat koppelt hij dan weer aan opvattingen over de vermeende taak van de literatuur om te verheffen.
Pas daarna heeft hij het over taalgebruik. Hij zet de eenvoud die literatuur eigen is omdat iedereen zich dagelijks van taal bedient naast de eenvoud die voortvloeit uit de constatering dat een perfecte zin maar op een manier perfect kan zijn. Om vervolgens toch te constateren dat die eenvoud alleen binnen het bereik ligt van een beperkt aantal schrijvers: eenvoud als synoniem voor kwaliteit.
Tot slot veegt hij de vloer aan met pleiters voor al te veel realisme, omdat daarmee de schijn van waar wordt opgehouden. Daarmee is de cirkel rond: de waarheid volgens de literatuur is niet de waarheid waarin we leven, ook al lijkt die er op te lijken.
Hoewel het waar is wat er op de cover staat – ‘een onmisbaar boek voor wie graag leest of wil leren schrijven’ – is Hoe fictie werkt geen zelfhulpschrijfboek. Hoe fictie werkt maakt je bewust van hoe je leest en waar je overheen leest. James Wood ontrafelt tot op het woord wat veel lezers, hoe ervaren ze ook zijn, lang niet altijd weten te ontrafelen – als zij er al moeite voor doen, gehaast als zij zijn om te weten hoe het afloopt. Zelfs als hij in Hoe fictie werkt er heel nadrukkelijk op wijst hoe knap iets is, is het niet altijd meteen duidelijk waarom dan wel. Maar James Wood daagt met zijn aan enthousiasme en deskundigheid gekoppelde eruditie en goede smaak uit om tot de essentie door te dringen. En dus lees je een gekozen citaat nog een keer, en eventueel nog een keer, net zolang tot door begint te dringen wat Wood bedoelt. Daarna neem je jezelf voor voortaan elk boek op die manier te lezen, en direct na het lezen van Hoe fictie werkt lijkt dat ook te lukken.
James Wood maakt duidelijk dat veel lezen niet voldoende is om te kunnen schrijven. Wie wil schrijven moet niet veel maar goed lezen. Goed lezen, dat is de kunst. Goed lezen begint bij wantrouwen. Goed lezen is niet alles wat geschreven staat vanzelfsprekend te vinden en zeker niet alles voor waar aan te nemen.
Leave a Reply