Je vader, je moeder, het ouderlijk huis, ze vormen voor de meeste mensen de basis van wat ze zijn of zijn geworden. Uiteindelijk raak je ze alledrie kwijt. Je ouders sterven, het huis wordt verkocht, je bent definitief volwassen, maar ook verweesd, alleen en, al zegt Jos Versteegen dat nooit expliciet in het drieluik van dichtbundels waar Een huis verlaten de afsluiting van is, nu zelf definitief op weg naar de dood.
Versteegens vorige twee bundels, Zijn overhemden op jouw huid en Slapen bij een warme man, gingen over de dood van zijn vader en de aftakeling van zijn moeder. Ook in die twee bundels speelde het ouderlijk huis, een oude boerderij in Limburg, een belangrijke rol.
Een huis verlaten is te lezen als een inventaris van de dingen die geen waarde hebben, die bij het leegruimen van een huis in een vuilniszak eindigen. Versteegen, in het eerste gedicht ‘Palmolive’:
niets voor een inventarislijst.
Zeep, soms met barstjes, erf je niet,
daar branden ovens voor.
De dingen die de inventarislijst niet gehaald hebben, de asbak, het epileertangetje, het tafelzeil, die legt Versteegen vast in deze bundel (mooi is in bovenstaande ook, op de allereerste pagina van de bundel, de verwijzing naar crematieovens – beide ouders zijn immers dood).
Vier van deze gedichten las ik al in De Revisor. Het zijn mooie, stille gedichten. Het zijn de overpeinzingen die je hebt als je deze dingen in handen hebt met het besef dat het voorbij is, dat de enige waarde die ze nog hebben in jouw hoofd zit.
Afwashandschoenen
Zij borstelt en het schuim staat hoog.
Terwijl de televisie spreekt,
een hond zich voor de kachel legt
en rode bladeren loswaaien,
zet zij de borden in het rek.
Een teiltje en een afwasborstel,
een groene fles, een pannenspons,
twee roze handschoenen, druipend,
die zij, als was het huid, afstroopt.
Zij frommelt aan het plastic, zet
een handschoen aan haar lippen, blaast.
Haar kleine feestballon, tweemaal,
met duim en vingers, in de keuken.
Haar adem, warm nog, is een hand.
In De Revisor waren het er vier. Een huis verlaten bestaat echter vrijwel uitsluitend uit dit soort stillevens annex jeugdherinneringen en dat wordt wel een beetje veel na een tijdje. Ik acht Versteegens dichterlijke vermogens hoog, dat is bekend, maar ik had toch een beetje moeite met het opsommend karakter van deze bundel. Nou was die rustige, beschrijvende toon er altijd wel in het werk van Versteegen, maar hier voelt het, vooral in het begin van de bundel, wat statisch.
Gelukkig wordt dat tegen het eind anders, dan krijgen de gedichten wat meer beweging. De slotreeks, ‘Wie het vuur ontsteekt’, is een emotionele afsluiting van de bundel, de bundeltrilogie en een levensfase, waarin ook de ovens en de zeep uit het openingsgedicht weer even terugkomen.
In het slotgedicht, ‘Laatste wens’, draagt de verteller, draagt Versteegen, die in Zijn overhemden op jouw huid al de overhemden van zijn vader droeg, ook horloge, beurs en trouwring van zijn vader en houdt hem zo dichtbij zich.
Het is misschien niet toegestaan,
maar aan je vinger, in het licht:
de trouwring van je vader,
zes gram, met krassen van zijn werk.
Leave a Reply