– Zie mij doen –
Het is mij vreemd te moede. Als waar wordt wat Rascha Peper een paar weken geleden in een interview in de NRC zei, is het boek dat ik net gelezen heb het laatste dat ze zelf heeft kunnen voltooien. Fantoompoezen is een licht boek vol zelfspot, een zelfportret in columns of korte verhalen zoals ze op de stofomslag genoemd worden. Het is de tweede keer dat haar bijdragen aan de Achterpagina van het NRC Handelsblad gebundeld worden. In 2006 verscheen Stadse affaires, columns op locatie geschreven in de tijd dat haar man in het buitenland gestationeerd was. Ook toen al toonde ze zich een scherp observator die zichzelf niet spaart als het gaat om het signaleren van ergerlijke trekjes.
Huismus als Rascha Peper zegt te zijn – ‘een tikkeltje op jezelf, hè’, vat haar zoon het samen in Skypomania – speelt Fantoompoezen zich dicht bij huis af, behalve dan die verhalen die ontstaan zijn juist omdat ze af en toe echt de deur uit moet. Vaak zijn dat uitstapjes vanwege haar schrijverschap. Zo komt ze in Sint Petersburg in de verleiding om een prachtig preparaat toe te schrijven aan Frederik Ruysch – belangrijk personage in Vingers van marsepein – terwijl het niet zijn werk is maar dat van een collega/concurrent; is ze tijdens een leesreis in Duitsland getuige van het in zijn wiek schieten van Herr Mispelbaum; moet ze aanhoren hoe ook andere schrijvers er niet slaagden een volle zaal te trekken en is ze domweg gelukkig in Venray.
Over het schrijver zijn, schrijft ze ook. Over het pareren van feedback die ofwel haar stijl – te wijdlopig, ofwel haar woordkeuze – te archaïsch, ofwel haar voorkeuren voor titels en coverfoto’s – niet commercieel genoeg, betreft. Rascha Peper inhaleert de kritiek aandachtig, maar haar bereidheid tot heroverwegen is groter dan de bereidheid tot het daadwerkelijk doorvoeren van veranderingen.
Af en toe licht zij een tipje van haar schrijfsluier op als het gaat om de potentie van onderwerpen om stof te worden voor een verhaal of roman. Na onder de indruk geraakt te zijn van een portret uit 1926 van mevrouw M. van Domselaer-Middelkoop, gemaakt door Thé Lau: ‘Bij het verlaten van de tentoonstelling koop ik een afbeelding van het portret. Kan ik fijn op mijn kamer opprikken tussen alle andere koppen die me in de loop der jaren gefascineerd hebben en van tijd tot tijd in afgeleide vorm tot proza getransformeerd worden.’
Let op het woordje ‘fijn’ dat de toon zet en getuigt van die al genoemde zelfkennis en zelfspot. Kwaliteiten die nog beter tot hun recht komen als Rascha Peper het over zichzelf heeft zonder zich te verschuilen achter het mom van de schrijver. Dan ze minstens zo recalcitrant. Met heel haar lichaam en geest verzet ze zich tegen het stoel worden en bekeken worden als boom staat haar ook niet aan. Als het KNMI waarschuwt voor zwaar weer, wil zij juist de straat op. Ingetogener is ze als ze dankzij toevallige ontmoetingen tot inzichten komt. Haar man en haar zoon sleept ze mee in haar openhartigheid. Ze schrijft vol begrip over hen, terwijl ze ondanks hun vertrouwdheid zo anders zijn.
In Fantoompoezen wordt de dood niet gemeden. Behalve van een grootvader die aan de vooravond van Sinterklaas sterft – en dat komt het twaalfjarige meisje dat de schrijfster toen was slecht uit omdat daarmee een kans verkeken is om haar vader op en met rijm af te troeven – neemt Rascha Peper in Fantoompoezen afscheid van opmerkelijk veel poezen. Poezen die ze allemaal zo waardig en liefdevol mogelijk op weg naar het einde begeleidt. Zo liefdevol dat ze het hun makkelijk maakt: ‘Wegglijden, meer niet. Niets om ophef over te maken’, mijmert rode kater Flip op haar schoot met de kattenhemel en de eeuwige muizenvelden in het verschiet.
Tot de laatste twee columns is de omgang met de dood een ongecompliceerde. De dood hoort bij het leven van mens en dier en dus moet je je ertoe verhouden en kun je er over schrijven.
‘Het ging even niet zo goed met me. Spoedopname in het ziekenhuis.’ Zo begint De tuinman, dat op 4 september in de krant stond. Nu dat even ruimer opgevat moet worden dan op het moment van schrijven, verwordt het ongemak van in gezelschap lijden tot een futiliteit en valt er ondanks de opgewekte toon weinig meer te relativeren. ‘De kaarten zijn dus geschud en ik moet het spel zonder aas of joker uitspelen. Dat wordt bluffen. En toch opnieuw een oefening in nederigheid, geduld en inschikkelijkheid.
Er vallen nog veel praktische zaken te regelen, ik wil nog wat werk afmaken en voor de rest dien ik verstrooiing te zoeken. Dat zei een welwillende arts tegen me: u moet maar zoveel mogelijk verstrooiing zoeken’, schrijft ze in Verstrooiing, haar laatste korte verhaal in deze bundel.
En daarom is het mij vreemd te moede.
Doseren, dat is de kracht van Rascha Peper, en daarom kan ze korte verhalen, novelles, romans en columns schrijven. Dat schrijvers ook columns kunnen schrijven is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. En dat ze én korte verhalen én romans kunnen schrijven is ook niet zo gewoon. Wie columns schrijft moet klein kunnen denken maar niet bang zijn om details buitenproportioneel op te blazen. Wie columns schrijft moet zichzelf in de strijd durven gooien en heel snel een punt kunnen maken, terwijl een roman juist teert op de lange adem en het leggen van verbanden. Het korte verhaal zit daar niet tussenin, het korte verhaal is een genre apart.
Hoewel de stukken in Fantoompoezen als korte verhalen geafficheerd worden – terwijl de gebundelde bijdragen in Stadse affaires nog columns heetten – geef ik er de voorkeur aan om ze als columns te lezen. Aan de lichte, snelle toets waarmee ze geschreven zijn, ontleen ik de rechtvaardiging om dat te doen. Bovendien: als het korte verhalen waren geweest had Rascha Peper zichzelf wel beter verborgen door zichzelf tot proza te transformeren. Dat heeft ze gelukkig niet gedaan.
Net als in Stadse affaires en Waterscheerling zorgde Annemarie van Haeringen voor tekeningen die de absurditeit en ongemak van gegeven situaties onderstrepen.
Leave a Reply