Het is niet de eerste keer dat de letteren onder vuur liggen. Ook begin jaren negentig werd de cultuur bedreigd. Op 23 juni 1993 kwamen in theater De Balie schrijvers, publicisten en vertegenwoordigers van letterkundige organisaties aan het woord over het belang van de cultuur en de Aanslag op de letteren die de aangekondigde bezuinigingen waren. Een van de tegenstemmen was Hella S. Haasse. Zij nam het op voor de taal en de kunst van het vertalen:
‘Uitdrukking in taal is de basis van de cultuur. Waarlijk creatief zijn is – hoge uitzonderingen daargelaten – alleen mogelijk in de moedertaal. Een ‘internationale’ taal, een lingua franca, kan voor degenen die niet binnen die cultuur geboren en opgegroeid zijn een zakelijk, technisch communicatiemiddel zijn (en wetenschappelijk gesproken alleen voor bètavakken, niet voor het alfadenken), maar nooit een voertuig voor individuele literaire vorming. Het gevolg zou zijn een verschraling van de mogelijkheden tot complexe, genuanceerde vormgeving in taal: een ramp voor de ‘nationale’ poëzie en voor het eigen proza.’
Er zijn – zeker als het om literatuur gaat – virtuoze vertalers nodig om wat in een andere taal is gezegd en geschreven tot zijn recht te laten komen. ‘Literair vertalen is een creatief en wetenschappelijk hoogwaardig werk, dat een totale inzet eist. Het is, zoals ik het een vertaler eens hoorde zeggen, een “labour of love”. Vertalen impliceert een veelzijdige vindingrijkheid, een uitgesproken schrijftalent, grote kennis van de talen waaruit en waarin vertaald wordt. (…) Vertalen is immers met volledige beheersing van de vreemde taal zo diep mogelijk doordringen in de tekst en die dan met beheersing van de eigen taal herscheppen. Vertalen is de mogelijkheid tot het niet verstaan, tot misverstaan, tot het minimale terugbrengen.’
Hella S. Haasse vond het onbegrijpelijk dat Nederland ‘op die onmisbare tak van creatieve dienstverlening wil bezuinigen. Want het vertalen belemmeren, de taal belemmeren, dat betekent monddood maken.’
Hella S. Haasse op de barricade, terwijl zij in Persoonsbewijs toch ook dit schreef: ‘Het is waar dat ik “nogal wat schrijvers ken” en in de loop van de jaren betrokken ben geweest bij (of de gelegenheid heb gehad kennis te nemen van) het literaire leven, of wat men daaronder verstaat, acties in en rondom het P.E.N.-Centrum en de Vereniging van Letterkundigen, pro- en contra-demonstraties in artistieke (maar vaak ook politiek-gekleurde) geschillen, huldigingen, prijstoekenningen, processen tegen auteurs, jubilea, congressen, “rellen”, generatieconflicten, botsingen van stromingen en opvattingen. Ik weet ervan, mar heb er nooit met mijn neus bovenop gezeten. Om in staat te zijn op te treden als kroniekschrijver en commentator van juist deze kant van de literaire wereld, moet men zeer beweeglijk zijn in de letterlijke betekenis van: bereid en in staat zich te bewegen temidden van, of in de naaste omgeving van, diegenen die door de aard van hun werk of door hun speciale gerichtheid en ambitie (en door veelvuldig onderling contact) in deze en dergelijke zaken als toonaangevers mogen gelden.
Voor de vereiste beweeglijkheid ontbreken mij de tijd, de lust en de middelen. Het is een vak apart. Ik wil graag uren per dag, ja, al mijn “vrije” tijd besteden aan het lezen van boeken en aan het formuleren van mijn indrukken, in dienst van de schrijvers en van de literatuur – dat doe ik bij voorkeur tóch, ook zonder afspraak om het geschreven te publiceren.’
Ik (her)lees met het oog op Het wereldbeeld van… Hella S. Haasse, haar oeuvre. Op 20 februari praat ik daar met Patricia de Groot en Aleid Truijens in Zwolle over.
Leave a Reply