Dat heeft Marja Pruis in ieder geval bereikt: ik zit gebogen over het werk van Patricia de Martelaere. In Als je weg bent: over Patricia de Martelaere beweert Marja Pruis zo het een en ander. En voordat ik daar iets van vind, wil ik eerst lezen wat Patricia de Martelaere zelf zegt over een aantal kwesties. En voor je het weet, blijf je lezen omdat bijna elke gedachte die je tegenkomt tot nadenken stemt.
Eigenlijk had ik het essay Het verlangen naar ontroostbaarheid: over Freud en melancholie moeten lezen, want dat speelt bij Marja Pruis een belangrijke rol. Maar ik begon in de gelijknamige bundel per ongeluk op de eerste bladzijde. Omdat dat essay – L.S. – kort genoeg is om ook nog even mee te pikken. Ik had het kunnen weten. Ik lees Patricia de Martelaere niet voor het eerst.
In L.S. gaat het om de vraag of de aan- of afwezigheid van een lezer wat uitmaakt voor de schrijver en voor de taal:
‘Het is een intrigerende vraag of het al dan niet principieel mogelijk is de taal te gebruiken zonder een hoorder of lezer te veronderstellen.’
Want niet iedereen die zich schrijvend van taal bedient, doet dat om er buitenstaanders bij te betrekken.
‘Het schrijven maakt van een schrijver nog niet noodzakelijk een schrijver-voor-een-lezer.’
Toch zal taal nooit een privétaal zijn, omdat in de systematiek die taal eigen is begrijpelijkheid besloten ligt, ook als degene die taal gebruik van die mogelijk geen gebruik wenst te maken, aldus Patricia de Martelaere.
Maar voor wie als schrijver gezien wil worden, is schrijven alleen niet genoeg:
‘Hij wil namelijk, voor zover hij als schrijver erkend wil worden, ook per se uitgegeven worden, en dat – daar is iedereen het over eens – bewijst op een afdoende manier dat het hem om lezers is te doen.’
Het ‘uitgegeven-willen-worden’, verbindt De Martelaere aan ijdelheid:
‘De menselijke ijdelheid verbindt zich met letterlijk alle aspecten van het menselijk leven; het verlangen naar erkenning is zo grot dat we zelfs liever met de meest wanstaltige misvormingen in het circus zouden gaan staan onopgemerkt te verkommeren. Uitgegeven-willen-worden zou begrepen kunnen worden als een manifestatie van deze ijdelheid, en niet – of niet noodzakelijk – als een wezenlijke component van het schrijven zelf. Sommige schrijvers zouden ook schrijven als ze niet werden uitgegeven, ze zouden schrijven als niemand hen las, en zelfs als niemand een boodschap had aan wat ze schreven zouden ze er niet over denken om anders (leesbaarder?) te gaan schrijven. Natuurlijk is het ook voor dit soort ongenietbaren prettiger om, als het even kan, wél te worden uitgegeven, wél te worden gelezen en wél te worden gewaardeerd. Maar wezenlijk hoeft dat niets met het schrijven te maken te hebben (…)’
Ja. Daar moest ik even over nadenken – niet alleen vanwege de echo van een recent gevoerde discussie. En toen kwam het niet meer van Een verlangen naar ontroostbaarheid.
* doorhalen wat niet van toepassing is
Leave a Reply