Ik ken schrijvers – ik zal geen namen noemen – die zo vaak verhuisd zijn dat je alleen al een kapitaal kwijt bent om naast al die voordeuren marmeren gedenkplaten te hangen. Daar staat tegenover dat je niet al die huizen in ere hoeft te houden als museum.
In al die huizen is weliswaar geschreven – dat mag je tenminste aannemen – maar op geen van die adressen is een oeuvre ontstaan.
Een schrijvershuis is pas het behouden en bezoeken waard als de geest van de schrijver er ook zoveel jaar na zijn/haar dood nog rondwaart. Als je als lezer of literair toerist het idee krijgt dat het hier gebeurd is. Dat hier ideeën vrij spel hadden en zielsverwanten welkom waren. En dat kan alleen als de schrijver in kwestie het huis die kans gegeven heeft.
Zo’n huis is het huis van Aragon en Elsa Triolet. Hun oeuvres waren mij onbekend, maar hollend door hun huis – de gids had haast, hij praatte niet alleen snel, te snel voor zijn niet-Franstalige gasten, hij gunde ons ook te weinig tijd om rond te kijken – proefde ik, ondanks het vluchtige karakter van de kennismaking eigenzinnigheid en collegiale creativiteit. In dit huis met de watermolen werd gecreëerd en onder kunstzinnige vrienden verkeerd.
De gids dacht dat wij nieuwsgierig waren en alles wilden zien en weten. Daarom wees hij in dat rappe Frans op nietszeggende details en nam hij oneerbiedig het ene na het andere voorwerp in handen. Maar daar kwamen wij niet voor. Wij kwamen voor het ademen van het huis.
Johan Everaers says
fragment uit “Bij het ochtendgloren zwijgt de nachtegaal” uit verhalenbundel “Verdwaalde Oeverloper” door Johan Everaers verschenen 2014 bij Uitgeverij Liverse Dordrecht.
Op de een of andere manier manifesteerde het huis zich binnen meer als het huis van Triolet dan als dat van Aragon en halverwege het bezoek realiseerde ik me dat het niet kwam door de aankleding, maar gewoon vanwege de vrouwelijke gids die haar accenten meer legde op anekdotes en toelichtingen bij voorwerpen die hadden toebehoord aan Elsa. Ze koppelde voorwerpen aan titels van Elsa zoals Le Grand Jamais, A Tahiti, Le Rossignol, Le Cheval Blanc, maar geen woord bijvoorbeeld over Les Communistes de romancyclus van Aragon, waar ik me eind jaren zestig had doorheen geworsteld. Nadat ik die boeken had gelezen kocht ik in 1968 in Parijs bij Joseph Gibert een tweedehands lp met chansons geschreven door Aragon waaronder het beroemde Les Yeux d’Elsa. Voordat we een wandeling zouden maken door de tuin bij het huis bekeek ik de cd’s met chansons van Aragon vertolkt door zangers als Jean Ferrat, maar men beschikte in de museumwinkel niet over een heruitgave van mijn eigen zestiger jaren lp. Als aandenken aan het bezoek kocht ik er de onvermijdelijke ansichtkaarten waar ik een stempel van het museum op liet zetten ter aanvulling van mijn verzameling en we profiteerden van een moment tussen de buien door voor onze geplande wandeling in de tuin waar zich op een heuveltje in een hoek het graf bevond van het schrijversechtpaar.
We passeerden een glibberig half vervallen bruggetje over een snel stromende beek waar bisamratten in zwommen die in het oog vielen vanwege een partieel albino exemplaar. Ze waren alles behalve schuw en ook de aanwezige vogels leken weinig wantrouwen te koesteren tegenover wandelaars. Vanaf de heuvel kwam vogelzang ons tegemoet en dat had een vervreemdend effect. Ik herkende die zang niet onder de omstandigheden. Gezegd moet dat voor eind oktober een temperatuur van twintig graden plus heel zacht was, maar een zingende zwartkop of een nachtegaal hield ik niet voor mogelijk en de variatie en welluidendheid van het lied was te groot om door een merel of roodborst geproduceerd te worden. We naderden de plaats van het grafmonument en daar ontdekte ik achter een struikje een geluidsinstallatie waaruit de weelderige zang van een rossignol klonk. Op deze vredige plek zong een nachtgaal overdag terwijl zijn niet-mechanische soortgenoten al lang en breed ergens in Afrika zaten. Eind oktober! Le Grand Jamais!