– Twee eeuwen moderne kunst –
Als ik een woord niet ken, zoek ik dat niet altijd op als ik een boek aan het lezen ben, terwijl er vaak wel een woordenboek voorhanden is. Dat niet opzoeken is dus een keuze: ik vertrouw erop dat het woord in de context betekenis krijgt.
Als ik naar figuratieve kunst kijk, ben ik me er niet altijd van bewust dat ik een aan een woordenboek verwant naslawerk nodig heb. Te vaak denk ik dat wat ik zie ook is wat ik zie, en zie ik de symbolische betekenis van wat is afgebeeld over het hoofd. Dat blijkt altijd pas achteraf, als ik het schilderij niet meer bij de hand heb.
Kijk ik naar abstracte kunst dan realiseer ik me vaak heel erg goed dat ik sporen bijster aan het raken ben. Soms vraag ik me daardoor vertwijfeld af of waar ik naar kijk wel kunst is.
Dat is niet hetzelfde als roepen: dat kan mijn kind of neefje ook. Ik ga er namelijk vanuit dat er een groot verschil bestaat tussen willekeurig krassen en een weloverwogen gebruik van ideeën en materiaal. Als ik me bij moderne kunst afvraag of het kunst is, zegt dat iets over mij, namelijk dat ik niet zie met welke andere kunst ik een werk in verband moet brengen. De wil om het in een kunsthistorische context te plaatsen is er wel, de kennis lang niet altijd.
Toen ik begon aan Dat kan mijn kleine zusje ook: waarom moderne kunst kunst is van Will Gompertz hoopte en verwachtte ik dat ik wat wijzer zou worden over de beeldende kunst van zeg maar de laatste twintig, dertig jaar. De jaren die nog niet waren aangebroken toen ik als een van de eerste bevoorrechten kunstgeschiedenis in mijn vakkenpakket kon kiezen.
Ik kon mij erg vinden in wat Gompertz in zijn inleiding schrijft: ‘Want volgens mij is de echte vraag niet of je een kwaliteitsoordeel over een splinternieuw eigentijds kunstwerk kunt geven: dat zal de tijd ons wel leren. Het is belangrijker om te begrijpen hoe en waarom dat werk in het verhaal over de moderne kunst past’ en begon opgewekt in zijn boek.
Om bij het heden uit te komen, gaat Gompertz bijna tweehonderd jaar terug in de tijd. Hij maakt zeer aannemelijk dat er een doorgaande lijn loopt van de pre-impressionisten (1820-1870) naar wat hij noemt ‘de ondernemende kunst’, waartoe hij onder andere Jeff Koons, Damien Hirst en Tracy Emin rekent.
De pre-impressionisten lieten de traditionele en ‘gewijde’ onderwerpen links liggen, de impressionisten gingen naar buiten – dankzij verf in tubes kon dat – en vanaf de post-impressionisten ontstaat er een waaier aan stromingen. Vincent van Gogh wees de expressionisten de weg; Paul Gauguin de symbolisten; George Seurat de pointillisten en andere ontleders van kleur, en Paul Cézanne de kubisten. Stromingen die ook zelf weer aan de basis van (tegen)bewegingen staan.
Will Gompertz laat zien hoe het kijken en het ontleden van hoe gekeken werd langzaam maar zeker en soms abrupt leidt tot abstractie. Uiteindelijk komt alle abstracte kunst voort uit de figuratieve.
Kunst wordt ook abstract als het niet om de voorstelling gaat maar om de fysieke eigenschappen – de verf, het doek – van het werk zelf. Dat doen de suprematisten en de constructivisten, waarvan Malewitsj en El Lisitski belangrijke vertegenwoordigers zijn.Abstractie kan ook ontstaan als gestreefd wordt naar zuivere esthetische vormen, zoals De Stijl voorstond.
Daarna trekt Gompertz de ontwikkeling van de abstracte kunst door naar het abstract expressionisme (Pollock, De Kooning, Rothko), de conceptuele kunst (Nauman, Smithson) en het minimalisme (Judd, Stella, Flavin).
Maar ondertussen houdt hij nog veel meer ballen in de lucht. Hij laat zien hoe de figuratieve kunst, want die verdwijnt niet, meer voorstelt dan alleen de afbeelding, – zoals vervreemding en verwarring (surrealisme); kunst ook andere ‘heren’ – politieke (futurisme), anarchistische (Dada) – gaat dienen, of zich daar juist tegen verzet: consumentisme (popart). En hoe kunst ook opzettelijk naar andere kunst verwijst: postmodernisme.
Het voorlopig eindpunt van de kunstgeschiedenis is wat Will Gompertz ‘de ondernemende’ kunst noemt. Jeff Koons, Damien Hirst, Tracey Emin en Banksky rekent hij daartoe, maar essentieel is dat kunstenaars (nog) meer dan in het verleden eendrachtig samenwerken met curatoren en kunsthandelaren.
Hier stopt het boek dat in het Engels What Are You Lookin At? 150 Years of Modern Art in the Blink of an Eye. De schrijver van dat boek maakt die titel waar. Hij vertelt de geschiedenis van minimaal honderdvijftig jaar moderne kunst aan de hand van hoogtepunten. Voor wie dit de eerste kennismaking met die kunstgeschiedenis is, staan er te weinig afbeeldingen: hij beschrijft weliswaar veel kunstwerken, maar de meesten moet je dan toch gezien hebben om je op basis van die beschrijving een beeld te kunnen vormen, maar daar staat tegenover dat hij niet vervalt in droge chronologieën. Juist de overgangen tussen stromingen worden door zijn uitleg duidelijk.
De enigszins provocerende titel Nederlandse titel Dat kan mijn kleine zusje ook: waarom moderne kunst kunst is heeft bij mij verwachtingen gewekt die niet zijn waargemaakt.
Wat mij betreft zitten er te weinig splinternieuwe eigentijdse kunstwerken in Dat kan mijn kleine zusje ook. Juist omdat de kunst van nu nog moeilijk in hokjes onder te brengen is, had ik gehoopt veel meer nieuwe namen te leren kennen – of bijvoorbeeld geweten waar ik Mike Kelley aan wie een grote openingstentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam is gewijd precies moet plaatsen. Maar hoewel Gompertz aangeeft dat in deze periode nog maar weinig uitgekristalliseerd is, kiest hij ook hier voor de grote namen. Ik vrees dat ik ook na het lezen van Dat kan mijn kleine zusje ook het spoor bijster zal blijven raken als ik naar de modernste kunst kijk.
Wat Dat kan mijn kleine zusje ook: waarom moderne kunst kunst is wel duidelijk maakt, is dat elk kunstwerk het verdient om in een context bekeken te worden. Dat je als toeschouwer baat hebt bij een toelichting, bij verwantschapsonderzoek. De eerstvolgende tentoonstelling ga ik weer eens gebruik maken van de audiotour.
Waar Will Gompertz ook nieuwsgierig naar maakt: de mogelijkheid om een tentoonstelling te maken rondom een enkel kunstwerk. En dan via dat ene kunstwerk, de ontstaansgeschiedenis, de schetsen, de voorbeelden en afgeleiden, beschikbare documentatie de rijkdom en complexiteit tonen van de geschiedenis van de kunst. Ik zou graag een wand in een museum op die manier inrichten.
Dat heeft meesterverteller Will Gompertz, zelf relatief laat bekeerd tot de moderne kunst – dankzij Willem de Kooning – toch maar mooi bereikt.
Leave a Reply