Omdat Maxim Februari in De maakbare man: notities over transseksualiteit refereert aan de roman De zonen van het uitzicht van M. Februari en ik iets over De maakbare man aan het schrijven was, kon ik het niet laten deze korte maar desondanks niet samen te vatten roman te herlezen. En weer had ik het gevoel dat ik geen grip kreeg op het boek, maar het boek mij in zijn greep hield.
In De zonen van het uitzicht wordt het schilderij Le Déjeuner sur l’herbe van Edouard Manet ernstig verminkt. De restaurator kan zich dan ook niet vinden in de opwinding van het personage dat in de roman zes voornamen draagt – Margaret, Mortimer, Michael, Milou, Mara of Matthias – en die ene achternaam: Februari.
‘Het gat in Le Déjeuner sur l’herbe was werkelijk prachtig. Het was niet meer een echt gat, er was al een stuk doek achter langs aangebracht, maar het was een verlangen naar voorstelling, een roep om verbeelding. Met had zich geen sprekender afwezigheid in het doek kunnen wensen. (…)
Of ik gek was! Barbaren versnijden onze kunst en we moeten doen of er niets gebeurd is!
Maar soms is afwezigheid – en er is in onze tijd een groot gemis aan afwezigheid, soms wil de lift niet meer omhoog omdat er te veel mensen in staan, er wordt iedere 1/3 sec. een kind geboren – beter dan volmaaktheid. Ascese heeft vele vormen.’
Wat zich op het moment van verminken precies heeft afgespeeld en wat de ‘beeldenstormer’ bezielde, dat wordt in De zonen van het uitzicht niet uit de doeken gedaan.
Maar het zou zo gegaan kunnen zijn als Mara Februari het bij wijze van gedicht formuleert.
Naar Manet
De suppoost veronderstelt een jongedame,
ze loopt de zaal door naar de verste hoek.
Daar eten op het gras drie mensen samen,
olie op doek.
Ze denkt ik zit heraldisch rechts
(gezien vanaf de bank in het park
of stilhoudend naast Titiaan)
en ik ben slechts een vrouw. Ik heb niets aan.
Ze denkt ik ben de linker god (met hoed),
geleund in het gras
beheers ik het geverfd heelal. En ik poseer
een handgebaar, mijn arm als as
doorkruist haar beeld voorgoed.
Ze denkt of zit ik altijd weer
met achter mij de muze (in het meer)
daar zwijgend tussen in.
De intercom roept om, ze loopt wat sneller
langs Titiaan de zaal uit naar het park.
(De bankjes zijn bezet. Men eet zijn maal.)
De suppoost na nazien van
de zaal en de bezoekers-teller
gaat opgewekt de deuren sluiten:
ieder die binnenkwam ging ook weer buiten.
Men hoort hem hymnen fluiten.
Leave a Reply