Toen zij in mei 1990 hoorde dat de man die in De minnaar (1984) de minnaar was al jaren niet meer leefde, besloot Marguerite Duras het verhaal nog een keer op te schrijven.
Ik heb het werk waarmee ik bezig was, laten liggen. Ik heb de geschiedenis geschreven van de minnaar uit Noord-China en het kind: die was er nog niet in De minnaar, de tijd om hen heen ontbrak. Het schrijven van dit boek gaf me een waanzinnig gevoel van geluk. Een jaar lang leefde ik ondergedompeld in deze roman, een jaar lang opgesloten in de liefde tussen de Chinees en het kind.
Schrijft ze in mei 1991 in het voorwoord van De minnaar uit Noord-China.
Van de twee houd ik het meeste van De minnaar. Omdat het daarin meer om de taal gaat. Omdat Marguerite Duras het verhaal daarin tot een minimum heeft teruggebracht. Waardoor er geen ontkomen aan het kind en de minnaar is. In een onmogelijke verhouding zijn zij verwikkeld. In net zo’n gecompliceerde situatie als thuis beland. Hij ook.
Er zit veel minder liefde in De minnaar dan de titel doet vermoeden. Het schrijnt voortdurend, maar niet omdat wat de minnaar doet niet mag. Het is het kind dat manipuleert. Er wordt afhankelijkheid gekweekt. Niemand neemt het voor iemand op.
Duras ze ziet alles, ze weet alles, ze voelt alles, en daarom schrijft ze afstand. Niet alleen in De minnaar en De minnaar uit Noord-China, maar in haar hele oeuvre waarin boeken niet op zichzelf staan, maar naar elkaar en naar de werkelijkheid verwijzen.
De minnaar en De minnaar uit Noord-China zijn verschillende boeken, gemaakt van dezelfde stof. Ze zijn niet met elkaar te vergelijken, ze lijken op elkaar. Het zijn parallelle boeken.
Ik nam een scène in De minnaar – de scène in het restaurant waar de moeder, de oudste broer en het kleine broertje, en het kind, op kosten van de minnaar eten – en vertrok, om verschillen en overeenkomsten, maar ook de bron te zoeken. Ik koos juist die scène omdat de situatie niet te harden is.
De ontmoetingen met de familie zijn begonnen met de uitgebreide maaltijden in Cholon. Wanneer mijn moeder en mijn broers in Saigon komen, zeg ik dat hij ze moet meenemen naar de grote Chinese restaurants die ze niet kennen. Naar plaatsen waar ze nooit zijn geweest.
Die avonden verlopen alle op dezelfde wijze. Mijn broers schrokken en richten nimmer het woord tot hem. Ze kijken ook niet naar hem. Ze kunnen niet naar hem kijken. Ze zouden het niet kunnen. Als ze dat konden, het konden opbrengen hem te zien, dan zouden ze ook verder in staat zijn een opleiding te volgen, zich te voegen naar de elementaire regels van het sociale leven. Alleen mijn moeder praat tijdens die maaltijden, ze praat heel weinig, vooral de eerste tijd, ze zegt een paar zinnen over de gerechten die worden gebracht, over hun exorbitante prijs, en dan zwijgt ze. De twee eerste keren waagt hij het erop, hij probeert het verhaal te vertellen van zijn belevenissen in Parijs, maar tevergeefs. Het is alsof hij niet had gepraat, alsof niemand iets had gehoord. Zijn poging verzandt in de stilte. Mijn broers gaan door met schrokken. Ze schrokken zoals ik niemand ooit ergens heb zien schrokken.
Hij betaalt. Hij telt het geld. Hij legt het op het schoteltje. Iedereen kijkt. De eerste keer, ik weet het nog, legt hij zevenenzeventig piasters naast elkaar. Mijn moeder is op de rand van de slappe lach. We staan op om weg te gaan. Geen woord van dank, van niemand. Nooit wordt er gezegd bedankt voor het lekkere eten, ook niet dag of tot ziens of hoe gaat het , we zeggen nooit iets tegen elkaar.
Mijn broers zullen nooit het woord tot hem richten. Het is alsof hij onzichtbaar voor ze was, alsof hij niet dicht genoeg was om door hen te worden opgemerkt, gezien, gehoord. Dat omdat ik hem om mijn vinger wind, omdat ervan wordt uitgegaan dat ik niet van hem houd, dat ik met hem omga om het geld, dat ik niet van hem kan houden, dat dat onmogelijk is, dat hij alles van me zou kunnen verdragen zonder dat zijn liefde ooit uitgeput raakte.
Wat is dat voor een man die toestaat dat een hele familie schaamteloos profiteert, en hem schoffeert.
Ook in De minnaar uit Noord-China wordt er samen gegeten. De sfeer is minder grimmig. De verhoudingen zijn nog hetzelfde. De scène in het restaurant beslaat in De minnaar uit Noord-China ruim drie bladzijden. Ik citeer selectief, maar zonder de vergelijking geweld aan te doen.
Het Chinese restaurant.
Het is restaurant waar het kind en de Chinees op de eerste avond van hun liefdesgeschiedenis een zijn geweest. Het zaaltje zonder muziek. Het geluid uit de grote eetzaal is niet oorverdovend.
De ober komt, hij vraagt of ze een aperitief willen.
De bestelling wordt opgegeven. Drie Martel met Perrier en een fles rijstwijn.
Ze hebben elkaar niets te zeggen. Niemand praat. Er hangt een stilte. Niemand verbaast zich daarover, niemand voelt zich er onbehaaglijk onder.
De bestellingen arriveren. Absolute stilte. Niemand stoort zich eraan, zij niet, en het kind ook niet. Zo is het nu eenmaal.
Plotseling ontstaat er daarentegen een soort opgeklopte vitaliteit, doen alsof: leven.
(…)
De gerechten worden besteld. Pekingeend. Chinese haaievinnesoep, kroepoek. Het enige waar de familie op let is of de gerechten ‘speciaal aanbevolen door het huis’ zijn. De duurste natuurlijk.
De moeder bekijkt het menu, ze roept zachtjes uit: ‘Jeetje wat duur.’ Niemand antwoordt.
En dan doet de moeder beleefd, zoals het hoort, een poging een gesprek aan te knopen met de Chinees: ‘Ik heb gehoord dat in Parijs hebt gestudeerd, mijnheer.’
(…)
De Chinees, tegen de oudste broer: ‘Voert u ook niets uit?’
‘Jawel, ik voer mijn familie naar de ondergang, dat is al heel wat.’
De Chinees lacht spontaan. Iedereen lacht, de moeder ook, blij dat ze zo’n ‘geestige’ zoon heeft. En Paulo en Thanh ook.
De Chinees vraagt: ‘Is dat moeilijk?’
‘Laten we zeggen dat het niet iedereen gegeven is…’
De Chinees houdt vol: ‘Wat heb je er in de eerste plaats voor nodig?’
‘Slechtheid. Maar loepzuivere slechtheid, ziet u… hard als een diamant…’
(…)
De schotels worden gebracht, iedereen schept op. De Chinees biedt de moeder aan voor haar op te scheppen.
Ze eten allemaal in stilte. Ze eten ‘schrokkerig’. Ze eten alle vier ‘hetzelfde’, zelfs het kind.
(…)
De moeder lacht levenslustig. Ze praat. Ze zegt: ‘Het is een genoegen hen te zien eten.’
De moeder praat ‘om te praten’. Niets zeggend gebabbel. Ze is gelukkig. Ze zegt maar wat.
(…)
De Chinees heeft discreet in ‘hoog’ Chinees om de rekening gevraagd. Die wordt op een schoteltje gebracht. De Chinees pakt briefjes van tien piaster en legt er acht op het schoteltje. Het wordt stil rondom dat bedrag. De moeder en de oudste broer kijken elkaar aan. Ze berekenen allemaal het bedrag dat de Chinees heeft moeten betalen, als je de piasters er vanaf trekt die op het schoteltje achterblijven.
De sfeer is verbeterd. Al blijft het samenzijn geforceerd. Geld speelt (nog steeds) een belangrijke rol. De Chinees is meer dan rijk. En dat komt de moeder goed uit. Zij heeft haar geld gestoken in land dat keer op keer overstroomt. Daarover schreef Marguerite Duras Een dam tegen de Grote Oceaan – waarin ook een dochter en iemand die minnaar zou kunnen zijn voorkomen – maar ook in De minnaar en De minnaar uit Noord-China wordt er regelmatig aan gerefereerd.
De relatie die in beide boeken wordt beschreven bestond. Maar hoeveel waarheid gaf Marguerite Duras prijs? Hoe virtuoos fabuleerde ze? Ik ben niet op zoek naar de waarheid. Ik wil weten hoe ze het deed. Hoe ze van iets iets anders maakte. Ik wilde de feiten zien transformeren tot fictie. Haar fictie.
In de twee biografieën die ik heb en in de dagboeken van Marguerite Duras zocht naar zinnen over het samen eten. In haar dagboeken, in 2006 verschenen onder de titel Cahiers de la guerre et autres textes – de Nederlandse vertaling verscheen in 2007 onder de titel Zelfportret van een wild meisje: Cahiers 1943-1949 – vond ik:
Ik was verliefd op Léo-in-zijn-Léon-Bollée. Als hij in zijn schitterende limousine zat, was ik behoorlijk van hem onder de indruk, en dat bleef altijd zo. Ik was ook verliefd op Léo als hij in de nachtclubs de koude buffetten en de champagne betaalde. Dat deed hij achteloos, met een nonchalance die me trof recht in mijn hart. Nooit, maar dan ook nooit, zouden mijn moeder of mijn broers hebben aangeboden ook maar iets voor hun rekening te nemen, nooit (of toch, misschien één keer in twee jaar tijd, en dan nog weet ik dat niet zeker) werd hij uitgenodigd om bij ons thuis te komen eten.
Vaak nodigde hij ons, voordat we naar de nachtclubs gingen, mee uit eten in een Chinees restaurant in Cholen. Dat was wanneer ik ‘lief’ was geweest; dat kostte hem dan honderd piaster (duizend franc, in 1931), en dat was nog maar het begin. Mijn moeder en mijn broers vonden dat hij nooit genoeg deed.
Alain Vircondelet schreef weliswaar een biografie – Duras: Biographie/Duras: a biography, ik las de Engelstalige versie – maar zoekt naar de invloed van dat leven op het schrijverschap. Hij zoekt niet naar het waarheidsgehalte in het werk van Duras. De minnaar en wat zij daarover schreef, meer dan een paar bladzijden besteedt hij er niet aan.
Maar in die paar pagina’s doet hij verregaande uitspraken:
She will always preserve the story of the Chinese man in her memory. The Chinese lover, deeply linked to passion, desire, the desire for desire. She kept it intact because she associated it with another story, the discovery of other worlds, the transgression of her white race, that liberty whose contours she could make out within herself, a hollow shell, ready for her to enter.
More than anything else, her clandistine life is what defines her. One of burying, of wells which she likes so much, and wherein she finds secrets, light, of hel, “who cares, asl Baudelaire would say, as long as it’s something new.” The places of her life are “places of distress, of shipwrecks.”
She learns everything from this bastard, creole childhood. She is constantly returning to it; she has never written but one single book, that of her childhood amid the scent of the tamarind and cinnamon trees. “The Sea Wall is the true book of memory,” she says, “and I wasn’t quite thirty when I wrote it.” And from those days, worn threadbare by time, there remain strong images, like primal scenes that she reworks and reembroiders, weaving the great tapestry of life, like one of the Fates.
Laure Adler zoekt in Marguerite Duras/Marguerite Duras: biografie – ik las de Nederlandse vertaling – wel heel gericht naar de werkelijkheid waarop het werk van Marguerite Duras gebaseerd is. Laure Adler had de beschikking over de dagboeken, waaruit zij – nog voordat ze gepubliceerd zijn – citeert.
Wat in geen enkele ‘officiële’ versie van De minnaar echt duidelijk naar voren komt en in deze tekst in alle eerlijkheid wordt gezegd, is de aantrekkingskracht van het geld, het geld als drijvende kracht voor de begeerte.
Een paar bladzijden later schrijft ze:
De minnaar wordt dan het ruilobject, de geldbron, de enige bron van inkomsten van het gezin Donnadieu [Duras is een pseudoniem, lw]. Is Marguerite in dit gemene spelletje, waartoe zij het initiatief neemt, onnozel, medeplichtig of een slachtoffer? Ze doet geestdriftig mee in het spel van de liefde, dat ze op papier mooier maakt in de twee versies van de minnaar. Een mooie revanche van de schrijfster op de armzalige werkelijkheid! Ze laat deze geschiedenis, die ze opschroeft en zo ontroerend en ogenschijnlijk geloofwaardig in romanvorm giet, zo klinken dat de minnaar een episode uit haar leven wordt waarvan niemand op het idee komt die in twijfel te trekken. Met De minnaar heeft ze zich gewroken. Van een erbarmelijke geschiedenis heeft ze een erotisch verhaal gemaakt. Het geld heeft ze met genoegen opgestreken. Eindelijk lijkt ze tot rust gekomen. Maar vertelde ze de waarheid toen ze tegen mij zei dat ze zich toen volkomen in de greep van het gezin bevond, dat ze met handen en voeten gebonden was, een voorwerp was geworden, gedwongen met deze zwendel door te gaan?
Het is ontluisterend om te lezen dat de moeder de dochter in feite exploiteerde. Dat ze goedvond wat er gebeurde omdat het haar geld opleverde. Dat ze haar dochter het gevoel geeft dat ze er alleen toe doet als ze met geld terugkomt van een samenzijn met de minnaar. En zo was het volgens het dagboek van Marguerite Duras. Het is pijnlijk om te lezen hoe de dochter, het kind, zich daarnaar gaat gedragen. Dat verlangen geen verlangen is en begeerte geen begeerte, dat alles geld is.
Als je leest hoe anders de werkelijkheid was, groeit het besef hoe goed Marguerite Duras er in geslaagd is om er met name in De minnaar literatuur van te maken. Literatuur die verontrust. Literatuur van de zuiverste soort. Ze fabuleerde virtuoos. Maar ze was ook voor het leven getekend.
Leave a Reply