Ik dacht dat het na 6 maart niet beter kon. Toen had ik al drie gedichten gelezen die het zouden kunnen worden. Maar naarmate de maand het einde naderde, kwamen er nog twee mogelijkheden bij. Dus moest ik deze maand uit vijf gedichten mijn maartse favoriet kiezen.
Omdat ik streng ben en alleen de winnaar van begin tot eind citeer, hier de titels van de vijf waaruit ik koos: Maart van Folgóre da San Gimignano; cirkel van Henk van der Waal; Zelfportret van Bergman; Sourdine van Luuk Gruwez en Brieven aan Plinius XX van Marleen de Crée.
Na het her- en herlezen werd het om oneigenlijke redenen Maart omdat er zoveel kerk was deze maand, want eigenlijk vind ik Brieven aan Plinius XX nog mooier.
Maart
Ik geef je in maart aan vis een vette buit:
forel en paling, karper en lamprei,
dolfijn en steur, garnaal en zalm en blei,
en al wat zich maar in de netten sluit;
met kerels die op bark of vissersschuit,
karveel of kotter zonder averij
met groot genoegen en bij ieder tij
de haven aandoen door jullie aangeduid:
Een stad vol paleizen en theaters
en overvloeiend van amusement,
een lustoord waar geen nonnen zijn of fraters,
geen kerk of kluis, geen klooster of convent,
geen dichte drommen dolgedraaide paters
die liegen en bedriegen voor een cent.
Goed dan… bij wijze van uitzondering, vanwege de oneigenlijke motieven:
Brieven aan Plinius XX
ach, Plinius, dit zijn de laatste regels
de takken van mijn spraakgebrek
en wat aan voelbaarheid niet is bewezen
komt later in de grote trek
van vogels voor de winter. de bomen
in doorzichtige golven van licht, niet
te genezen dierbaarheid van dromen.
de nachten worden gewet aan de ramen.
en trager dan ooit is mijn taal uitgeroeid
in wortels van denken en praten.
ik hoor bij de liefde in schuchtere namen.
mijn lichaam ontsnapt in voorzichtige handen
en kantelt het woord in je tederheid.
de tijd kan langer dan duurzaamheid branden.
Leave a Reply