Na tien jaar is het Rijksmuseum weer open. Net als bij dat andere museum aan het plein zullen er de komende tijd lange rijen staan. Binnen zullen mensen zich verdringen voor stukken van (kunst)historisch belang. Zo goed als we het museum en een deel van de achtduizend tentoongestelde voorwerpen de afgelopen tijd op de televisie hebben kunnen zien, zo goed zullen we het live voorlopig niet zien. Voorlopig zullen we vooral nog tegen de lijven van anderen aankijken als we al binnengeraken.
Mooier dan het mooiste schilderij of ander werk van waarde dat ik de afgelopen weken voorbij zag komen vond ik de drie delen van de documentaire Het nieuwe Rijksmuseum van Oeke Hoogendijk. Mooi is misschien niet het beste woord, want wat zij laat zien is vooral ontluisterend. Althans: dat wat ontluisterend was, vond ik het interessantste. Alles wat er de afgelopen jaren misging, werd breed uitgemeten. Niet dat Oeke Hoogendijk daar op uit was, maar ze was gewoon overal bij. Natuurlijk selecteerde ze uit al dat materiaal dat wat wij nu te zien krijgen, maar dat zijn ook de dingen waar het ook om gaat.
Tot twee keer toe mislukte een aanbesteding, waardoor de bouw/renovatie niet alleen veel later dan gepland begon, maar ook oneindig veel duurder uitviel dan de misschien niet helemaal realistische kostenraming. Dat niemand het voor het zeggen heeft, heeft ook niet geholpen. Het museum huurt, de rijksgebouwendienst beheert, het ministerie betaalt en een stadsdeelraad heeft ook nog iets te zeggen. Dat laatste is van grote invloed geweest op het niet realiseren van de in de ogen van Wim Pijbes, opvolger van Ronald de Leeuw, majestueuze entree waar het museum gezien haar statuur recht op had gehad. Omdat er perse onder het museum door gefietst moest kunnen worden – eis van de stadsdeelraad – kwam die er dus niet. Ze laat de particuliere ambities van mensen aan de top zien: hun hoop op promotie, hun niet waargemaakte ideeën en idealen. Pijnlijk eerlijk zijn ze.
Dankzij Het nieuwe Rijksmuseum van Oeke Hoogendijk snap ik hoe het mis kon gaan, terwijl ik tot nu toe alleen maar kennis nam van al die keren dat er weer verwachtingen, begrotingen en agenda’s moesten worden bijgesteld.
Omdat wat gezegd wordt voor zich moet spreken worden er in Het nieuwe Rijksmuseum te weinig kritische vragen gesteld. Hoe liefdevol de conservator ook spreekt over de poortwachters die eens stonden bij een Japanse tempel, de vraag blijft: wat doen die beelden in een museum in Nederland? Juist omdat ik nu weet waar ze stonden, vraag ik me af of ze daar niet hadden moeten blijven. Ik ben immers ook de mening toegedaan dat The Elgin Marbles niet in het British Museum horen, maar in het nieuwe museum aan de voet van de Acropolis in Athene.
Waarom het Rijksmuseum met andere musea wil wedijveren op het gebied van de moderne/twintigste-eeuwse kunst is mij ook niet helemaal duidelijk. Vijftig jaar denken ze ervoor nodig te hebben om een collectie van enige betekenis op te bouwen. Waarom op een Jan Schoonhoven azen, terwijl het Stedelijk er een paar heeft hangen?
De documentaire van Oeke Hoogendijk was niet de enige rimpeling in de verder behoorlijk gladde vijver die het Rijksmuseum nu nog is. Adriaan van Dis zei het tussen neus en lippen door, Ad van Liempt schreeuwde het uit: de Tweede Wereldoorlog in twee voorwerpen kan niet. Een museum dat zich als nationaal historisch museum wil profileren en zich in de aanloop naar het waarmaken van die ambitie alvast zo noemt kan het niet maken om maar twee voorwerpen – een kampkleding en een schaakbord – tentoon te stellen die verwijzen naar die belangrijke gebeurtenis uit de twintigste eeuw waarvan de invloed nog tot op de dag van vandaag voelbaar is. Gelukkig mag Ad van Liempt als gastconservator zelf honderd voorwerpen selecteren voor een tentoonstelling in de Rotterdamse Kunsthal – de vorige werkplek van Wim Pijbes. Alsof daarmee alles gezegd over deze oorlog gezegd is.
Wat al die aandacht ondanks de kritische kanttekeningen bereikt heeft: ik heb zin om naar het Rijksmuseum te gaan. En dat terwijl ik met dat museum minder heb dan met het Stedelijk dat vorig jaar na ook lang dicht geweest te zijn heropend werd. Aan het Rijksmuseum bewaar ik niet zoveel herinneringen. Ik weet dat ik er regelmatig verdwaalde als ik beneden – tenminste ik denk dat ik ergens een trap af ging – naar de foto’s ging kijken die het resultaat waren van de jaarlijkse foto-opdracht. De weg naar de Nachtwacht zou ik niet blindelings kunnen vinden, dat dit werk op de oude plaats hangt zegt mij niets. Dat schilderijen die horen tot onze kunstcanon hangen in het Rijksmuseum, behoren tot de collectie van juist dat museum, daarvan ben ik me lang niet altijd bewust.
Inmiddels ben ik drie keer in het Stedelijk geweest, en eerlijk gezegd voel ik me daar niet echt thuis. Ondanks de ontmoetingen met oude bekenden. Misschien dat ik me daarom verheug op het Rijksmuseum. Ik koester geen torenhoge verwachtingen. Ik ga gewoon. Zo snel mogelijk. Misschien morgen al. Dan kijk ik het laatste deel van Het nieuwe Rijksmuseum wel in de herhaling. Of later dit jaar in de bioscoop.
Leave a Reply