‘Het grondplan van het Rijksmuseum, dat ons meer zal binden dan de inwendige decoratie, is gelukkig van groote rust en regelmaat. De uitgestrektheid is bovendien niet zóó groot, of zij laat een overzichtelijkheid van het geheel toe; dat is een groot voordeel boven de overweldigende uitgebreidheid van musea als het Louvre, het South-Kensington Museum, het British Museum of het Metropolitan Museum te New York. Niets is verfoeilijker dan een eindelooze serie van onregelmatig gelegen ruimten; zulk een doolhof (…) vermoeit den bezoeker onnoodig, en de uiteenloopende kunstuitingen, die het toeval hem onder oogen brengt, verhinderen zijn gedachten-concentratie. Het is niet de eenige opgave van het grondplan om de bezoekers den uitgang van het gebouw hoe eer hoe beter te doen vinden, het moet ook, bij regelmatige circulatie, verhinderen, dat hun alles tegelijk wordt opgedrongen of dat zij belanden in afdeelingen, die zij niet zochten. Daarom zal meer gestreefd worden naar gangen, die het mogelijk maken bepaalde gedeelten te kunnen bereiken zonder dat het oog wordt afgeleid door andere kunstwerken. Tegelijk zijn op deze wijze de reeds aanwezige bezoekers gebaat, omdat zij minder zullen worden gestoord door haastig doorloopende zoekenden, zomin als door de doellooze slenteraars.’
Dit citaat komt niet uit het programma van eisen dat ten grondslag lag aan de meest recente verbouwing, renovatie en herinrichting van het Rijksmuseum. Dit citaat komt uit Het redderen van den nationalen kunstboedel van Frits Lugt uit 1918.
Gisteren liep ik niet alleen onder het Rijksmuseum door, maar geheel tegen mijn eigen verwachtingen kon ik er ook naar binnen zonder in de rij te moeten staan – ik weet niet of dat voor het museum een goed of een slecht teken is. En zelfs binnen viel de drukte mee. Er was voldoende gelegenheid om te zien hoe het is geworden en de drukte voor veel van de kunstwerken was minder groot dan bij veel andere tentoonstellingen die ik in de loop der jaren bezocht. Alleen bij de vier Vermeers en voor de Nachtwacht verdrongen de mensen zich. Ik heb Japanners en Italianen voor laten gaan en naar hen gekeken terwijl ze naar Rembrandt en Vermeer keken.
Gisteren ging het mij vooral om een eerste indruk te krijgen. Alles of zelfs maar veel zien, dat was niet mijn bedoeling. Eigenlijk kwam ik vooral voor het gebouw dat in oude luister hersteld is. Dat gebouw dat volgens Frits Lugt over een grondplan beschikt dat gekenmerkt wordt door een grote rust en regelmaat. Was het museum een plat vlak, dan zou Frits Lugt gelijk hebben. Het grondplan is overzichtelijk, het zijn de trappen die voor verwarring zorgen. Doorsteken van de ene vleugel naar de andere – om bijvoorbeeld van de schilderkunst in zaal 1.11 naar zaal 1.18 aan de overkant van de gang te komen waar Van Gogh, Breitner en de schilders van de Haagse School hangen – kan niet zonder eerst via de trap terug te keren naar de Voorhal op de tweede verdieping, die te doorkruisen en dan aan de andere kant weer af te dalen. Dat moet je wel even weten.
Ik kon me heel weinig herinneren van voorgaande bezoeken aan het Rijksmuseum, maar dit dus weer wel. Dit dwalen en verdwalen. Toch voelde ik mij gisteren geen ‘doorloopende zoekende’ of ‘doellooze slenteraar’. En ik denk ook niet dat hoewel ik de weg kwijt was andere bezoekers tot last was. Hoe aandachtig er ook gekeken werd, er heerste gisteren ook een uitgelaten stemming in het museum. Na tien jaar kan het weer. Na tien jaar kun je weer snoepen van de aardbeien en abrikozen van Coorte, knielen bij de kerkinterieurs van Saenredam, terugdeinzen voor de zwaan van Asselijn, je verbazen over de veelheid en veelzijdigheid en vervolgens verwonderen wat er nog allemaal niet getoond kan worden.
Het ziet er minstens zo mooi uit als het er uit moest zien als je afgaat op de zorgvuldig ingekaderde en belichte beelden die al tot ons kwamen. De keuze om kunst en artefacten niet langer te scheiden werkt. Maar roept tegelijk ook vragen op: is het Rijksmuseum een kunstmuseum of een museum waar de (kunst- en cultuur)historie van Nederland getoond wordt aan de hand van hoogtepunten?
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het Rijksmuseum graag de concurrentie met een aantal gespecialiseerde collega-musea aan zou gaan. What’s new? Die discussie in ieder geval niet. In hetzelfde jaar dat Frits Lugt Het redderen van den nationalen kunstboedel schreef, publiceerde de Nederlandsche Oudheidkundige Bond Over de hervorming en beheer van onzer musea, een jaar later kwam de Rijkscommissie van advies inzake reorganisatie van het Museumwezen met een rapport. En toen de heropening naderde, had Jan Marijnissen het opnieuw over de noodzaak van een historisch museum en hekelde Ad van Liempt de beperkte aandacht voor de Tweede Wereldoorlog.
What’s new? Niets is nieuw. Zelfs het Rijksmuseum niet, dat is ‘slechts’ in oude luister hersteld en aangepast aan de eisen van de tijd. Dat is goed gelukt. Meer heeft dit museum niet nodig.
Riette says
Prima verwoord en zo herkenbaar!