Zeker als er veel te lezen ligt, kijk ik uit naar de keren dat ik me per trein van a naar b – of zoals in de nog maar net voltooid verleden tijd van b naar a – te verplaatsen. Knappe jongen/knap meisje dat mij tijdens zo’n rit van het lezen af kan houden. Dat lukt alleen als ze knap én luidruchtig zijn. Ik heb inmiddels wel zoveel ervaring dat ik bij benadering kan zeggen hoeveel blz/u ik zal halen in het boek waar ik op dat moment mee bezig ben.
Er zijn niet veel trajecten waar ik het uitzicht laat prevaleren boven het lezen van een boek. Wel heb ik inmiddels een soort zesde zintuig ontwikkeld waardoor ik op de juiste momenten opkijk om ooievaars of reeën te zien. En bij het naderen van het Naardermeer sla ik mijn boek altijd even dicht en tuur ik, in de hoop voor het eerst van mijn leven een roerdomp verscholen te zien zitten in het riet langs de sloten.
Deze week reisde ik voor het eerst door de polder van z naar d-h. Er was zoveel te zien, dat ik helemaal niet op het idee kwam om Mr. Gwyn van Alessandro Baricco uit mijn tas te halen. Ik zag uit de kluiten gewassen de puberteit ontgroeide boerenbedrijven; bomen ooit in het gelid geplant die het met de orde en regelmaat niet zo nauw meer nemen en primitieve landart links.
En daarna rechts – ik hoop maar dat die twee Japanse meisjes die al die tijd alleen maar in een spiegeltje keken en toilet maakten niet de indruk kregen dat het mij om hen te doen was, het ging mij om hun raam met dat uitzicht – heel veel natuur. Met hout bezaaide uitgestrekte velden met niet alleen maar hier een daar een paard of een rund.
De plassen zag ik niet, alleen de prairie, land dat ouder lijkt dan het is.
Leave a Reply