Omertà solidarietà verso il reo o il colpevole, che giunge fino ad intralciare l’opera della politia o della magistratura, lasciando all’offeso la vendetta di un torto subíto
Ik heb niet geteld hoe vaak Mart Smeets het woord noemt in Gepakt, maar de manier waarop hij het gebruikt, die begon me gaandeweg op te vallen. Mart Smeets sprak over de omerta als ding. De omerta is een ding met een deksel. Dat deksel kan open. Daaruit leid ik af dat een omerta doorgaans dicht zit. Als ik Mart Smeets goed begrijp kan het deksel van de omerta alleen van binnenuit geopend dan wel vergrendeld worden.
Groot is dat ding met een deksel overigens niet, de omerta past in een binnenzak.
Ik weet heus wel dat de omerta geen ding is. En Mart Smeets is ook niet gek. Die weet ook heel goed waar hij het over heeft als hij het woord omerta gebruikt. De omerta, dat is het hardnekkig zwijgen van wielrenners en hun trawanten over alles wat met dopinggebruik te maken heeft. Die omerta heeft Mart Smeets danig in zijn functioneren als journalist beperkt/geschaad.
De regels van de NOS maakten het er niet eenvoudiger op, blijkt uit wat Mart Smeets in Gepakt zegt: ‘Wij mogen en kunnen uitsluitend iemand “positief” benoemen als dat onomstotelijk vaststaat, als het gedragen wordt door een wettige uitspraak, en anders niet. Een van de achterliggende gedachten is dat mensen die onterecht beschuldigd worden, met het begrip “smaad” aan de slag kunnen.’
Het is in een rechtsstaat een goed gebruik dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. Iemand die ergens van beschuldigd wordt en zich voor de rechter moet verantwoorden is tot het moment dat het oordeel geveld wordt verdachte. Het is aan de openbaar aanklager of de advocaat van de eisende partij om die schuld aan te tonen en aan de advocaat van de verdachte om het tegendeel te bewijzen.
Maar om verdachte te worden, moet er wel verdenking bestaan. Niet iedereen die voor de rechter verschijnt is op heterdaad betrapt. Er moet dus iemand de eerste steen werpen als er een serieuze aanleiding bestaat om te denken dat er regels overtreden worden.
In een rechtsstaat spelen journalisten daarbij geen onbelangrijke rol. Het is hun taak niet alles voor waar aan te nemen dat door anderen als dé waarheid gepresenteerd wordt. Door haar werknemers te verbieden – zo lees ik wat Mart Smeets zegt – het woord ‘positief’ in de mond te nemen als (nog) niet bewezen is dat een renner verboden middelen heeft gebruikt, zet de NOS de mensen die zij betaalt om hun werk te doen buitenspel. Als dit inderdaad het beleid van de NOS is – ik heb dat niet gecheckt – maakt de NOS het journalisten onmogelijk om aan waarheidsvinding te doen.
Een journalist mag informatie die hij uit minimaal twee – onafhankelijke – bronnen gekregen heeft openbaar maken. Dat is een goed journalistiek gebruik.
Het was uitgerekend David Walsh die Mart Smeets daar in de uitzending van De avondetappe aan kwam herinneren. Walsh mocht bij wijze van wederhoor (ook zo’n mooi journalistiek gebruik in geval van nieuwsgaring) aanschuiven. Drie dagen daarvoor was David Walsh tijdens de eerste aflevering van De avondetappe fors bekritiseerd door met name Bert Wagendorp, maar ook de beide andere sidekicks – Edwin Winkels en Thijs Zonneveld – relativeerden de verdiensten van de journalist. Hij was heus niet de enige geweest die Lance Armstrong niet op zijn woord en ijskoude ogen geloofd had. Net zomin als die anderen – waaronder zij – beschikte Walsh volgens de drie sidekicks en hun gastheer over wettig en overtuigend bewijs. Dus waar was zijn L.A. Confidential nou helemaal op gebaseerd… Bovendien werkte hij volgens de heren voor een dubieuze krant.
Dat Walsh deze Tour de France als embedded journalist ingelijfd is door de ploeg van Sky, maakte hem in hun ogen nog minder journalist (hoewel ze alle drie onder voorwaarden best in dezelfde positie zouden willen verkeren).
Drie dagen daarna kwam David Walsh verhaal halen en kregen zijn vakbroeders een tik om de oren.
In een rechtstaat heeft onafhankelijke journalistiek een functie (maar dan nog wordt het graafwerk dat een journalist verricht niet altijd op prijs gesteld).
In de gesloten wereld die het wielrennen was toen veel renners het gevoel hadden dat ze wel doping moesten gebruiken om mee te tellen, werden kritische vragen niet op prijs gesteld, en als ze kwamen dan werd er glashard ontkend. Hoe glashard, dat weten we inmiddels.
Ik snap wel waarom voor het hardnekkige collectief zwijgen en/of ontkennen over dopinggebruik door renners, ploegleiders en artsen de term omerta in zwang geraakt is.
Dat Mart Smeets in Gepakt het woord zo vaak noemt snap ik ook. Het georganiseerde dopinggebruik dwong hem op een andere manier zijn vak uit te oefenen dan voorheen. Verslag doen van ritten en in bewonderende woorden over de prestaties van renners spreken en dan achteraf naar hun ervaringen vragen, dat kon eigenlijk niet meer.
Van sportverslaggevers werd van het ene op het andere moment verwacht dat zij als echte onderzoeksjournalisten aan waarheidsvinding gingen doen.
Ik denk dat dat teveel gevraagd is. Een onderzoeksjournalist is een andere type journalist dan een sportverslaggever. De gedrevenheid waarmee een sportverslaggever zijn werk doet is een ander soort gedrevenheid dan die van de onderzoeksjournalist. Een onderzoeksjournalist verhoudt zich op een andere manier tot zijn onderwerp dan een sportverslaggever. Voor een onderzoeksjournalist is er een absolute scheiding tussen liefhebber en journalist, voor veel sportverslaggevers is de scheiding tussen het één en het ander veel diffuser.
Als Mart Smeets dat ding met een deksel – de omerta – in Gepakt vervloekt, dan is dat uit onmacht en frustratie. Ik denk dat die onmacht en frustratie voortkomen uit het gevoel dat het vertrouwen waarvan Mart Smeets dacht dat het wederzijds was geschonden is. Dat hij als journalist gefaald heeft, zal voor hem minder zwaar wegen.
Een journalist – de sportverslaggever net zo goed als de onderzoeksjournalist – investeert met het oog op de stukken die hij gaat schrijven, de reportages die hij gaat maken. Hij onderhoudt contacten en probeert vertrouwen te winnen en vertrouwen te schenken. Hij weet wat er off the record gezegd wordt en wanneer een embargo gerespecteerd moet worden.
Op zijn beurt rekent de journalist erop dat hij ondanks die ‘vertrouwelijkheid’ op de momenten dat het moet de vragen kan en mag stellen die gesteld moeten worden en dat die ander dan ook zo professioneel is om een eerlijk antwoord of geen antwoord te geven.
Het heeft geen zin om journalist te zijn als dat vertrouwen er niet (meer) is.
Als – zoals Johan Cruyff beweert – elk nadeel se foordeel hep, dan is het omgekeerde misschien ook wel waar. Dan heeft elk voordeel waarschijnlijk ook zijn nadeel.
Van wielrenners wordt gezegd dat ze zo aanraakbaar zijn. Dat je – ook als publiek – heel dichtbij kunt komen en ze bijna of zelfs echt kunt aanraken.
Benaderbaarheid is een goede dekmantel. Anderen dichtbij laten komen, suggereert dat je niets te verbergen hebt. Zou je denken. Maar illusionisten hebben van alles te verbergen, en toch willen ze het liefst – en dan nog het liefst door sceptici – op hun vingers gekeken worden. Het vergroot de magie als zelfs dan niet gezien wordt hoe ze het doen.
De wielrennerij – renners, ploegleiders, artsen – bleken minsten zo behendig te zijn als illusionisten: er werden opmerkelijk weinig sporen gevonden van wat op grote schaal gedaan werd.
Het is de taak van een journalist niet alles voor waar aan te nemen wat anderen als dé waarheid presenteren. Om de code van het wielrennen te kraken – laten we de omerta zo zien: als een eed die voor degene die haar gezworen heeft dezelfde geldigheid heeft als wetten in een rechtstaat, maar daar verder volstrekt niet mee te vergelijken zijn – moet de journalistiek zwaar geschut inzetten. Laat de sportverslaggevers doen waar ze goed in zijn, maar erken dat sport – en dus niet alleen wielrennen – behalve een sportieve ook een andere kant heeft.
De sport heeft al lang geleden haar onschuld definitief verloren en dat vraagt om een andere journalistieke benadering. De sport verdient het om kritisch gevolgd te worden door journalisten die geen ander doel hebben dan de waarheid boven tafel te krijgen. Journalisten met kennis van zaken en voldoende afstand tot de zaak die zij moeten onderzoeken. Voor onderzoeksjournalisten is er eer te behalen in de sport.
Volgens Mart Smeets is de omerta een ding met een deksel. Dat is een beerput ook. En zonder deksel zou een doofpot geen doofpot zijn. Aan die twee dingen met een deksel moest ik denken toen het me op begon te vallen hoe vaak Mart Smeets het over de omerta als zo’n ding had in Gepakt. Komt dat even goed uit: onderzoeksjournalisten zijn over het algemeen dol op beerputten en doofpotten.
En Mart Smeets? Die moet wat mij betreft gewoon blijven doen waar hij goed in is: (sterke) verhalen vertellen en zijn liefde en enthousiasme voor de sport in het algemeen en sommige sporten in het bijzonder delen met en overdragen op anderen. Meer moeten en mogen we niet van hem verwachten.
Leave a Reply