Vorig jaar verschenen vijf vroege stukken van Oek de Jong onder de titel Brief aan een jonge Atlas. Vijf stukken die voor het grote publiek tot dan toe onbekend bleven, hoewel ze niet alle voor het eerst gepubliceerd werden. Aan die vijf voegde Oek de Jong een nieuw essay – want dat zijn het: essays op de wijze van Oek de Jong: ‘Het zijn mijn eerste essays. Het is ook mijn eerste poging om het genre naar mijn hand te zetten. Want van meet af aan was me duidelijk dat ik het essay een veel persoonlijker vorm wilde geven dan te doen gebruikelijk was. Ik ontwikkelde een vorm van autobiografisch-essayerend proza waarin het betoog zo veel mogelijk is vervangen door beelden’ – toe: Landschap met inktvis.
Het is niet de eerste keer dat er een inktvis opduikt in het werk van Oek de Jong. De inktvis (1993) bevat twee novellen: De geit en De inktvis. Uit die laatste novelle komt deze passage:
‘Toen hij wakker werd, was de zon al boven de horizon verschenen. Haastig kwam hij overeind en begon hij zijn net op te halen. Het was leeg. Duizenden mazen gleden door zijn handen en alle waren ze leeg. Maar eindelijk voelde hij gewicht, eindelijk moest hij spieren spannen en zich schrap zetten. Een donkere vlek kleurde de zee. Er was een inktvis in het net verstrikt geraakt. Damiano gaf een laatste ruk. De inktvis gleed langs de spanten en kletste op de vlonders, in een plens zeewater die uit zijn lichaam gulpte, woelend en worstelend, steeds meer de gevangene van het net waaruit hij zich probeerde te bevrijden. De visser liet zich op zijn knieën vallen, greep in het koude en slijmerige vlees tot hij houvast had en hief zijn mes om het dier aan flarden te snijden.
Toen hoorde hij het zuchten van de inktvis. Hij liet zijn mes zakken en keek aandachtig naar het stervende dier, dat met zijn lichaam nog de pompende beweging maakte waarmee het zich door het water verplaatste. Het leek of de inktvis zuchtte, of hij naar adem snakte. De tentakels bewogen traag. Om zich heel voelde Damiano een huif van stilte ontstaan. Het scheen noodzakelijk de inktvis uit het net te bevrijden.
Dit was geen gemakkelijk karwei. Acht tentakels had de inktvis, alle glad, sterk en woest, en hij was niet van zins het net los te laten. Het zat vele malen om zijn lijf gedraaid. Maar hoe vaak de losgewerkte tentakels hem ook ontglipten, Damiano wist niet van opgeven. Hij had tijd, hij had geduld, hij was hoogst gelukkig met zijn arbeid – er gleden zelfs enkele tranen over zijn door de zeelucht vettig geworden stoppelwangen.
Eindelijk lag de inktvis, vrij van het net, dat met een voet opzij werd geschopt. Hij hief het beest in de lucht en smakte het tegen de spanten, met zoveel kracht dat het schip ervan dreunde. Dit deed hij verschillende malen. Hij was kwaad en leefde zich uit. Toen trok hij zijn hemd uit, hief de inktvis nog een sin de lucht en zette hem op zijn hoofd. De tentakels gleden om zijn hals en schouders en bevingerden zijn borst. Damiano spreidde zijn armen en begon te dansen, hijgend, steunend van walging en genot. De inktvis wiebelde op zijn hoofd, een lillende vleesblubber, en slijmerig vocht droop over zijn gezicht. De visser schreeuwde. Zijn kreten schalden over de stille zee.
Toen hij er genoeg van had, trok hij de inktvis van zijn hoofd en zag hem zoals hij hem altijd zou blijven zien: tegen de blauwe hemel, met zijn glanzende kleuren, de tentakels glijdend om zijn onderarmen, traag, tastend, weemoedig gebaar.
“Vaarwel, vaarwel!”
Hij kuste het dier hartstochtelijk en wierp het in zee. De inktvis herleefde, wonderwel, en verdween in de diepte.’
De visser zegt de zee een tijd gedag, maar uiteindelijk keert hij naar het water terug. Om daar af en toe op de kade een inktvis bedachtzaam ten hemel te heffen.
Landschap met inktvis, het verse verhaal in Brief aan een jonge Atlas is wat de titel belooft dat het zal zijn: een stilleven van een landschap met inktvis. ‘Het is een verhaal over mijn dagen op het eiland Pantelleria, meteen na het voltooien van Cirkel in het gras. Het bleef destijds ongeschreven. Maar bij het redigeren van de stukken van dit boek diende het zich plotseling weer aan en kon het geschreven worden.’
Kon het geschreven worden inclusief de inktvis:
‘In mijn deel van het net zat ook een inktvis. Zijn kop was zo groot als mijn handpalm, zijn tentakels zaten hopeloos verstrikt in het net. Het leek of hij zuchtte – hij maakte met zijn lichaam nog steeds de pompende beweging waarmee hij zich in zee verplaatste. Het lukte me hem uit het net te halen. Ik tilde hem omhoog om hem te bekijken, terwijl zijn tentakels traag en triest om mijn pols gleden. Als een trofee hield ik hem omhoog. Ik voelde het schild in het weke vlees. Ik kende inktvissen van de vismarkten. Maar nu had ik er zelf een in handen. Voor mij was het haast een fabeldier.’
Inktvissen, octopussen en nautilussen – de enige wezens die koppoters blijven – spreken niet alleen tot de verbeelding van Oek de Jong.
Dit vond ik op een site waar dromen geduid worden:
‘Inktvissen en octopussen zijn vooral het symbool voor vasthoudendheid, kracht, lenigheid en seksuele verlangens. Dromen we dat een inktvis of octopus ons vastgrijpt dan houdt in het waakbestaan iemand ons goed in de greep. Het is voor de dromer bijna onmogelijk uit de wurgende greep te ontsnappen. Zijn we in de droom zelf een inktvis of octopus dan weerspiegelt dit het wezen van de dromer. De dromer is in het waakbestaan geestelijk heel flexibel, sterk, vasthoudend en heeft een sterke potentie. Wie in de droom een inktvis of octopus eet of dood zal in het waakbestaan los kunnen komen uit de verstikkende greep van iemand. Eten we vooral de enorme poten dan kunnen we daarbij ook nog eens rekenen op een verhoging van de potentie. Soms hebben de vangarmen een seksuele betekenis en staan ze symbool voor de fallus in meervoud. Inktvissen kunnen echter ook heel makkelijk aan hun vijanden ontsnappen door inkt te sproeien. Dromen we dus dat we verblind worden door een inktwolk van een inktvis, dan zal iemand in het waakbestaan zijn handelen voor ons verbergen.’
Ik zou het niet overgenomen hebben als ik niet even daarvoor bladerend door Bont: uit de zoo van Charlotte Mutsaers op zoek naar het ‘plaatje’ van de octopus die hier jaren aan de muur gehangen heeft daar waar nu ook al boekenkasten staan) – geen origineel, maar het affiche van de tentoonstelling waarmee de prijs gevierd werd die haar dubbeltalent beloonde (een tekst uit de catalogus bij Dubbeltalent: tentoonstelling 1 april 1989-13 mei 1989 – deze tekst had gevonden:
‘Een paar maanden geleden, net in de tijd dat ik nogal leed over de uitputtende tweeslachtigheid schrijven of schilderen, kreeg ik een droom. Een zwarte schaduw van een man kwam zo maar de slaapkamer binnengeslopen en dwong mij strafregels te schrijven. En de strafregel luidde: “Write little inkfish”. Nu ben ik niet dol op bevelen, maar deze zin vond ik ze prachtig, ook al door die i’s erin, dat ik meteen aan tafel ging zitten schrijven. Achter elkaar schreef ik hele grote tekenvellen vol. Bij tien vellen vond i het welletjes (het vreemdst is nog dat ik bij het wakker worden echt een lamme poot had). De zwarte schaduw was tevreden. Hij kwam op me af, omhelsde me en ging vervolgens met veel gemak in me op.’
In de aanloop naar een interview met Oek de Jong op 25 september aanstaande – in het kader van de ontmoetingen met schrijvers bij de Stichting Literaire Activiteiten Zwolle – herlees ik zijn oeuvre en voel ik mij vrij daar af en toe over te berichten.
Leave a Reply