‘Het’ zit in een voorraadbus van ondoorzichtig plastic. ‘Het’ heeft pootjes. Die pootjes horen we wanhopig schrapen op zoek naar houvast. Het is ons nadrukkelijk verboden om in de buurt van de voorraadbus op de tafel van onze leraar Nederlands te komen.
Het valt niet mee om met die bus in beeld de aandacht bij de les te houden.
Wat ‘het’ daar doet, horen we aan het begin van het tweede deel van het blokuur. ‘Het’ is ons model. We moeten ‘het’ tekenen. Zonder ‘het’ te mogen zien. We moeten ‘het’ tekenen zoals ‘het’ ons in woorden wordt omgeschreven.
Wie het lot treft – de docent laat zijn pen vallen op de lijst met namen in zijn agenda – moet naar voren komen, mag ‘het’ bekijken en moet ‘het’ vervolgens nauwkeurig beschrijven. Tot de docent een volgende aanwijst.
Ik ben als de dood dat hij mij zal aanwijzen.
Aan het einde van de oefening mogen we allemaal even kijken. Zo eng als wij hem getekend hebben, is hij in werkelijkheid niet.
Bij het doorbladeren van wat achterstallige kranten kwam ik hem vorige week tegen: de geelgerande watertor. In mijn hoofd is hij altijd een geelgerande waterroofkever gebleven.
Leave a Reply