In de roman Bureau Gevonden Voorwerpen van Siegfried Lenz staat het kwijtraken van voorwerpen voor veel meer dan het vergeten en verliezen van dingen die schijnbaar eenvoudig te vervangen zijn.
Dat moet uiteindelijk ook Henry Neff die zich aanvankelijk alleen maar verbaast over wat en hoe er verloren wordt erkennen. Hij stelt zich op het standpunt dat alles op een of andere manier te vervangen is.
Een eerste stap naar dat inzicht is erkennen dat een voorwerp onvervangbaar kan zijn ondanks het schijnbaar ordinaire. Zijn superieur doet zijn best om hem in te wijden in het leven:
‘ “Nee, jonge vriend,” zei Harms, “u vergist zich, niet alles is te vervangen, soms is er sprake van een verlies dat onvervangbaar, dat gewoon onherroepelijk is; daar komt u nog wel achter als u wat langer bij ons bent.”
En na een korte stilte, met een andere stem: “Weet u, bij ons thuis ligt er een lepel in ee houten bakje – die kan op duizend manieren worden vervangen, zult u zeggen; maar voor mijn vader is er nauwelijks een groter verlies denkbaar dan wanneer hij die lepel kwijt zou raken. Hij heeft hem zelf uit een stuk aluminium gesneden en in de vorm van een lepel geklopt, dat was toen hij destijds achter de Oeral gevangenzat.” ’
Die passage deed me denken aan een mes dat ook werkloos in een la ligt vanwege het verhaal. Het mes van de vader van Carl Friedman, waarover zij in Tralievader schrijft:
‘Hij heeft in het kamp een mes gemaakt. Dat ligt bij het overige bestek in de la, maar het wordt nooit gebruikt. Het is geen gewoon mes: het glimt niet en het lemmet, dat vol krassen zit, is aan de botte kant krom. Maar het mes onderscheidt zich vooral van de andere messen, doordat het een verhaal heeft.
“Ik heb het gemaakt van vliegtuigstaal,” vertelt mijn vader. “Maanden ben ik ermee bezig geweest.”
“Mochten jullie messen hebben?” vraagt Max.
“Natuurlijk mochten we geen messen hebben, stel je voor. Ik moest er stiekem aan werken, wanneer de SS niet keek. Dat deed ik in de fabriek, want daar hadden we gereedschap. Het heft heb ik met een freesmachine geslepen, maar het lemmet vijlde ik met de hand. Toen het mes af was, droeg ik het altijd bij me. Dat vergde behendigheid, want elke avond werden wij door de wachten gefouilleerd.” ’
De vader bewaarde het mes onder zijn oksel. Zijn kinderen oefenen net zo lang tot het ook hun lukt om het mes langs hun arm naar de oksel te laten glijden. Het lukt alleen Max.
Anoniem says
Gestolen goed gedijt niet.