Als je schrijvers vraagt over reizen te schrijven, wat schrijven ze dan? Halen ze (jeugd)herinneringen op of vertrekken ze, voortgestuwd door de verbeelding? In Schrijvers op reis: verhalen (boventitel Privé-domein gaat op vakantie) doen 26 schrijvers van hun ‘waargebeurde escapades en expedities’, zoals samensteller Michel van de Waart het noemt. Maar wat voor een schrijver ‘waargebeurd’ is, hoeft helemaal niet of niet zo plaatsgevonden te hebben.
Ronald Giphart is één van de schrijvers die in zijn bijdrage, Onmogelijke sprongen in een mogelijk gebied – dat zich weliswaar op locatie (Griekenland) afspeelt, maar vooral gaat over de gewaarwording van het vader zijn en zijn voorliefde voor Jeroen Brouwers – die vragen over de verbeelding van de werkelijkheid stelt. ‘Gezeten aan het water denk ik na over ervaring versus verbeelding. Het zou niet in mij opgekomen zijn om over de “rauwe feiten” in mijn eigen leven te schrijven, als Martin Bril niet ziek was geworden.’ Giphart verving Bril en schreef op zijn plaats tijdelijk columns waarin het gaat over zijn zieke zoontje.
Op geheel eigen wijze verbindt ook Herman Leenders dat. In zijn bijdrage die Pukkie gaat op reis heet, schrijft hij over vakantie vieren in de kleinst denkbare caravan. Een atypische manier voor schrijvers om te reizen: ‘Een schrijver huurt een huisje, een villa met zwembad, of boekt een Charme Hotel dat bij zijn personages past. Ik ken weinig boeken met kamperende personages en al zeker niet met personages die een caravan achter zich aantrekken.’
Op de camping onder een loden zon komt de ware Herman Leenders – stuurs en eenzaam – boven: ‘In wezen ben ik noch sociaal, noch lief. Ik ben een man die opgeslorpt wordt door zijn gedachten. In deze hitte broeden verhalen. Hersens worden warm, kneedbaar, vloeibaar. Alle verhalen die ik mezelf vertel zijn triest. Ze hebben niets met jou te maken. Je leest ze op mijn gezicht maar het zijn de achteruitkijkspiegels van mijn donkerste ik.’
Een schrijver die het schrijven van romans eigenlijk al vaarwel gezegd had, krijgt onderweg – in Vilnius e.o. – onverwacht inspiratie voor een nieuw boek. In Terug naar Mežotne beschrijft Guido van Heulendonk hoe hij er vervolgens thuis op los fantaseert, maar er tijdens het checken van de feiten ter plaatse achterkomt dat zijn verhaal dichter dan hij ooit gedacht had op de werkelijkheid zit. Waarna hij besluit de feiten in zijn boek aan te passen opdat niet de indruk gewekt wordt dat hij zich aan de werkelijkheid gehouden heeft. ‘Wie zou geloven dat de fictie de realiteit was voorafgegaan? Welke bewijzen had ik? Ik wilde niet dat zij dachten – zij, die zo belangeloos en welwillend hadden geassisteerd bij mijn hergeboorte als schrijver – dat ze een body snatcher over de vloer hadden gehad die, terwijl hij zich als een seigneur liet rondleiden en interessante geschiedenissen vertellen, stiekem zijn gastvrouwen afgluurde op zoek naar bruikbare onderdelen van hun existentie.’
Ad ten Bosch en Christiaan Weijts doen afzonderlijk verslag van een gezamenlijke reis naar Venetië. Hun observaties en beleving van de werkelijkheid komen juist weer opmerkelijk overeen. Genoeg om de schrijver ervan te verdenken dat dit hun opzet is. Ad ten Bosch in Venetiës: ‘In de vaporetto op Canal Grande vraag ik me af waarom ik een fototoestel bij me heb. Terwijl mijn innerlijk oog de overstelpende schoonheid registreert, vraagt mijn innerlijke computer of ik foto’s dubbel wil opslaan. Alle beelden van Venetië zijn verworden tot een cliché. De stad is in geen eeuwen veranderd, er is geen foto te maken die een andere indruk achterlaat dan de foto’s in mijn boeken over de stad. Dat is het nadeel van het massaal bewonderde Venetië, al kan zij daar niets aan doen, alles van haar is bekend en elk detail wekt alle kennis tot leven.’
Christiaan Weijts in ‘Zoveel lelijke mensen, in zo’n mooie stad’: Dat is – naast de toeristische clichés en literaire representaties van voorgangers – de derde vorm waarin Venetië al bestaat vóór je er bent, als herinnering. Ook daar moet je vanaf. Je moet alle voorstellingen van je reisbestemming afpellen. Dat geldt voor alle reizen, maar voor deze stad in verhevigde mate. Je moet je losmaken van de blikken van anderen, inclusief de eerdere versies van jezelf.’
Dat hangt samen met het waarom van het op reis gaan. Ook daar spreken sommige schrijvers zich expliciet over uit. Opnieuw Christiaan Weijts: ‘Ook daarom ga je op reis: om de macht van het onverplaatsbare en het eenmalige te ervaren. Na twee etmalen Venetië zou je haast vergeten dat dit alles helemaal niet zo vanzelfsprekend is als het zich voordoet: die overdaad aan schoonheid, die waanzinnige paleizen, die vreemde droom die de wereld hier heeft mogen uitleven.’
Ook Abdelkader Benali schrijft daarover – al gaat het in Waarom lange reizen kort duren vooral over de verplichte zomers reis zuidwaarts naar familie in Marokko: ‘Van het totale bekende naar het totale onbekende gaan. Is er een plek op aarde waar je naartoe kan reizen waar de dingen zo wezensvreemd zijn dat je bij het eerste contact voorgoed verandert? Die plek moet ik dan snel zien te vinden. Terug in Nederland zal ik alle kaarten kopen en die openvouwen tot ik dat ene punt had gevonden waar alle wegen elkaar kruisen.’
Maar er worden in Schrijvers op reis ook ‘gewoon’ uitstapjes gemaakt en herinneringen aan vakanties opgehaald. Soms zijn het juist die schijnbaar naïeve ervaringen – ook al weet je dat ze gestileerd zijn – verrassend ontroerend. Ook al is er misschien maar een fractie waar van De eerste reis van Eva Gerlach en doet wat Joke J. Hermsen in Een handdruk van de prinses van Toba overkomt denken aan het noodlot van de vader van Hella Haasse’s Oeroeg. En wie herkent niet de overstapperikelen die Marion Bloem zich van vroeger herinnert.
Schrijvers op reis: Privé-domein gaat op vakantie is een luchtig deel in de reeks autobiografische geschriften die de Arbeiderspers onder de naam Privé-domein uitgeeft. Het doet de reeks recht – slechts een enkeling heeft overigens al een heel deel op zijn naam staan, de meeste auteurs in Schrijvers op reis komen uit de AP-stal – en laat reizen (zelf en/of op papier) een belevenis blijven. De keuze – het zijn niet alleen de veelverkopende namen uit het fonds – pakt goed uit: het gaat over reizen, het leven en (daarover) schrijven.
De meeste verhalen werden speciaal voor deze bundel geschreven. De bijdragen van Ronald Giphart, Luuk Gruwez, A.F. Th. van der Heijden, Arthur Japin, Tessa de Loo, Rosita Steenbeek en Joost Zwagerman verschenen eerder in een andere context.
Richard says
Wat een leuk artikel! Ik heb het boek nog niet gelezen, maar ik ga zeker even zoeken of ze hem hebben in onze bieb.