‘Zijn streven naar onbeweeglijkheid leidt tot zelfkwellingen waaraan hij bijna ten onder gaat.’ Dat belooft wat. Denk ik. Totdat ik me realiseer dat ik me volstrekt geen voorstelling kan maken van wat de protagonist nastreeft. Onbeweeglijk. Wat is dat eigenlijk? Wat wil het zeggen dat Edo Mesch in Opwaaiende zomerjurken streeft naar onbeweeglijkheid?
Het is niet de eerste keer dat in het werk van Oek de Jong onbeweeglijk zijn het ultieme doel is. In De hemelvaart van Massimo, de verhalenbundel waarmee hij in 1977 debuteerde staat het verhaal De onbeweeglijke Tze. Sinds Oek de Jong die bundel herzag, heten verhaal en bundel De onbeweeglijke.
In het verhaal zegt Tze: ‘Wees zo goed stil te blijven staan, mijn eigen bewegen vind ik al onverdraaglijk. Ik haat bewegen, het veranderen van de dingen maakt me ziek. Vroeger heb ik me met kleine dode dieren beziggehouden, maar ze vergingen onder mijn handen. Ik heb boeken gelezen. Tweemaal las ik dezelfde bladzijde, tweemaal stond er iets anders. Ten slotte zocht ik het bij de stenen. Maar geen tweemaal kon ik hun schittering op gelijke wijze zien.’
Waarna de ander, de ik, het schijnbaar snapt, maar toch niet helemaal: ‘Ik begreep nu dat het zijn streven was onbeweeglijk te zijn en dat slechts het zien van de muur voor hem nog draaglijk is. Ik begon hem te ondervragen over zijn onbeweeglijkheid, maar hij antwoordde niet meer. Het merkwaardige huiveren van zijn lichaam hield langzaam op. En hoe scherp ik hem daarna ook gadesloeg, ik kon geen beweging meer aan hem bespeuren. Toen verliet ik de kamer, zonder enig gerucht.’
De ik weet Tze nog tot verplaatsen te verleiden, maar aan het eind van het verhaal is Tze voor altijd de onbeweeglijkheid zelve.
Op de cover van De onbeweeglijke staat een schoonspringer bevroren op het hoogste punt van een salto. Het enige moment tijdens een sprong waarop wie springt niet beweegt.
Zo onbeweeglijk hangt ook Lin in de proloog van Hokwerda’s kind als ze keer op keer door haar vader over de rietkraag in de Ee gegooid wordt: ‘Op het hoogste punt van haar vlucht leek ze een ondeelbaar ogenblik stil te hangen in de lucht, dan viel ze, met een kreet, verdween uit het zicht en plonsde in het water.’
Bij de onbeweeglijkheid van Tze kan ik me iets voorstellen. Bij die van de schoonspringer en het geworpen meisje ook. Maar wat is onbeweeglijkheid voor Edo Mesch?
‘Hij kroop door de duinvallei, zijn huid met een zeker genot openhalend aan de duindoorn, en strekte zich uit op de plaats waar hij destijds met zijn vader geslapen had. Hij was wakker geworden. Dansende vlinders. In de verte ruiste de zee. Toen was het teruggekeerd, met een zacht plofje, na jaren: het gevoel van onbeweeglijkheid.’
Hij streeft het in ieder geval na.
De schilder Balthus juist niet, lees ik het verhaal/essay Het model in de bundel Voor jou van K. Schippers: ‘Een edelman als Balthus weet dat je een kamer nooit helemaal in balans mag brengen, anders krijg je het onbeweeglijke.’
Is wie/wat volkomen in balans is onbeweeglijk? Is wie/wat onbeweeglijk is te perfect?
De vraag blijft: wat wil Edo Mesch?
Op 25 september is Oek de Jong de eerste gast van de Stichting Literaire Activiteiten Zwolle. Daarom (her)lees ik zijn werk en noteer ik af en toe wat mij opvalt.
Paul van de Wiel says
Het onbeweeglijke is volgens mij een metafoor van de dood. Oek de Jong is daar voortdurend mee bezig. Toen ik de enge passage over het in het water gooien van zijn dochter ben ik met het boek gestopt omdat ik liever geen cynische boeken lees. Ik was bang voor nog vreselijker dingen.