Als alfa-vrouwtje met een wiskunde-kuiltje ontbreekt het mij aan de mogelijkheid om wat ik denk – want dat kan ik wel – te vangen in woorden die zo precies zeggen wat ik bedoel dat er geen bèta-speld tussen te krijgen is.
De kwestie is deze. Ik geloof al een tijdje niet meer in de evolutie. Toen ik moest kiezen tussen schepping en evolutie, was het makkelijk. Het scheppingsverhaal maakt deel uit van mijn literaire canon, maar ik kan niet geloven dat de aarde met alles erop en eraan in zes dagen gemaakt is en de schepper vervolgens de zevende dag op zijn lauweren ging zitten rusten omdat de klus geklaard was.
Ik geloof dat het allemaal veel geleidelijker gegaan is. Ik kan mij vinden in de theorie die Alfred Russel Wallace en Charles Darwin onafhankelijk van elkaar over het ontstaan van soorten ontwikkelden.
Ik weet alleen niet precies hoe de mens in dat plaatje past.
De mens die pas helemaal aan het eind van die geleidelijke ontwikkeling in beeld komt is er in no time in geslaagd om het hele concept evolutie om zeep te helpen.
Sinds de mens moet wat ik voor het gemak evolutie 1.0 noem – de geleidelijke ontwikkeling van soorten waarvoor Darwin in eerste instantie de term natuurlijke selectie gebruikte (pas in de vijfde editie van The Origin of Species / Het ontstaan der soorten nam hij de formulering over die Herbert Spencer na het lezen van Darwins theorie bedacht: the survival of the fittest) – concurreren met een door de mens gemanipuleerde vorm van evolutie.
Gebruikmakend van de theorie van Wallace en Darwin leidend noemde, schept de mens wat hij nodig heeft. Sinds de mens is evolutie niet langer een model maar een middel.
De manier waarop de mens selecteert, verschilt wezenlijk van de manier waarop natuurlijke selectie plaatsvindt. De mens spreekt voorkeuren uit, in de natuur overleeft alleen dat wat in staat is zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden.
Waar ik nog niet helemaal uit ben is of de mens met het uitbuiten van het vermogen tot evolueren van soorten een stroomversnelling heeft veroorzaakt in wat ik evolutie 1.0 noem. Of betekent zijn manier van selecteren het definitieve eind van evolutie 1.0?
Het zijn dit soort gedachten die maken dat bijna elke zin in het hoofdstuk Behaarde appels: de uitdaging van de biotechnologie – nadat Louise Fresco in de voorgaande hoofdstukken van Hamburgers in het paradijs: voedsel in tijden van schaarste en overvloed heeft geschetst hoe landbouw, veeteelt en visserij vanwege de voedselbehoefte van de mens veranderden, komt zij nu op een heikeler punt: het modificeren van voedsel als volgende stap in het proces van genetisch ingrijpen in de ‘samenstelling’ van ons eten – tot heel lang nadenken stemt, en ik dus niet zo heel veel bladzijden per uur lees.
Ik hoop in het boek van Louise Fresco namelijk ook aanwijzingen die maken dat het zinvol en mogelijk is om de vraag ‘kinderen krijgen of kinderen nemen?’ – en daarmee alle manieren van gezinsvorming – puur vanuit evolutionair perspectief te bekijken. Dat is het onderwerp dat mij nu al jaren bezighoudt.
Paul van de Wiel says
Een mooie bespreking van de evolutie in kort bestek. Maar waarom je model en middel niet naast elkaar kunt laten bestaan begrijp ik niet. Het is als met het standaardmodel in de kwantummechanica. Het model werkt in waarnemingen en metingen. Nu proberen de wetenschappers het toe te passen in kwantumcomputers. Trouwens de mens paste al evolutie toe toen het model nog niet eens beschreven was. Uit een of twee hondensoorten fokte de mens een scala aan variëteiten. Het middel was er dus eigenlijk eerder dan het model.