De vraag gaat er niet over. De laatste vraag die nog gesteld mag worden tijdens het aan het werk van Oek de Jong gewijde symposium Terug naar een naaktheid: levensbeschouwelijke aspecten van het werk van Oek de Jong gaat over de passage uit het essay Landschap met inktvis dat de schrijver aan het begin van de dag heeft voorgelezen.
Het gaat de vraagsteller om deze passage:
‘Ik probeerde aantekeningen te maken. Maar zodra ik begon te schrijven, verdween de immense ruimte waarin ik me tot mijn verbazing al dagenlang bevond. Mijn verwarrende ontmoetingen met Salvatore waren daarin niet meer dan een oppervlakteverschijnsel. Zoals een duiker vanuit de diepte omhoogkijkt en aan de oppervlakte het gekrioel van zwemmers ziet, zo zag ik ergens boven in die grote ruimte waarin ik me bevond mijn alledaagse problemen. Ze waren er, ze gingen me aan, maar ik viel er niet mee samen. Zodra ik probeerde te schrijven, verdween die ruimte. Het was of “het” zich sloot. “Het” ging dicht. Het was of ik kleiner werd, mijn gebruikelijke kleine zelf van de alledaagse bekommernissen.
Na een paar woorden al hield ik op met schrijven. Ik klapte mijn notitieboekje dicht, net op tijd.’
Een passage die ik een paar maanden geleden toen ik een gesprek met Oek de Jong voorbereidde markeerde.
Hoe ga je als schrijver om met dat niet kunnen schrijven. Kun je je daar op voorbereiden. Dat wilde de vraagsteller weten.
‘Mensen willen altijd weten of iets echt gebeurd is’, begint Oek de Jong zijn antwoord. Hij vindt het een vervelende vraag, omdat die vraag geen recht doet aan wat schrijven in essentie is. De vraag banaliseert het ambacht en het vakmanschap dat ervoor nodig is.
Dat Oek de Jong (ook) autobiografisch schrijft, staat voor mij vast. Maar hij neemt de feiten niet letterlijk. Hoe hij te werk gaat vatte hij tijdens het symposium in een paar zinnen samen. Hij begint intuïtief en tastend waarbij hij put uit de werkelijkheid. Maar daarna begint het construeren: het met de grootst mogelijke exactheid en precisie op een onnadrukkelijke manier aanbrengen van een symbolische werkelijkheid.
Dat wat Oek de Jong in Landschap met inktvis schrijft over het stilvallen van zijn schrijven tijdens zijn verblijf op het eiland Pantelleria – hij was daar toen hij Cirkel in het gras net voltooid had, maar het essay schreef hij pas kortgeleden toen hij aan het samenstellen van de bundel Brief aan een jonge Atlas (2012) werkte – echt gebeurd is, weten we nu.
Het antwoord op de gestelde vraag is me ontgaan. Of heeft Oek de Jong geen antwoord gegeven?
De vraag of iets echt gebeurd is, mag dan misschien banaal zijn, (vermeend) echt gebeurd beïnvloedt niet alleen het lezen, maar ook het schrijven. In Oprecht gelogen: autobiografische romans en autofictie in de Nederlandse literatuur na 1985 ontleedt Lut Missinne – hoogleraar Moderne Nederlandse literatuur aan de Westfälische Wilhelms-Universität te Münster – verschillende vormen van autofictie. Ze kijkt daarbij niet alleen naar hoe lezers lezen als ze zelfs maar vermoeden dat de schrijver het over zijn/haar eigen leven heeft. Ze kijkt hoe schrijvers het spel spelen, hoe zij zich in taal hullen en achter taal verschuilen, hoe zij particuliere ervaringen naar een hoger plan tillen. Maar ook hoe er over autofictie gepraat en geoordeeld wordt.
Autofictie is ondanks de banale vraag die er aan te grondslag ligt een onderwerp van serieuze studie. Die van Lut Missinne is inzichtgevend, al vertegenwoordigt zij maar één mening. Want ook op dit terrein lopen de (wetenschappelijke) meningen uiteen.
Over Oek de Jong heeft Lut Missinne het in Oprecht gelogen: autobiografische romans en autofictie in de Nederlandse literatuur na 1985 overigens niet.
‘Oprecht gelogen’ klinkt als ‘oprecht veinzen’. Frans Kellendonk – zijn naam viel tijdens Terug naar een naaktheid: levensbeschouwelijke aspecten van het werk van Oek de Jong veelvuldig – had het over ‘oprecht veinzen’ toen hij het over ironie had.
Leave a Reply