Deze passage uit het laatste hoofdstuk van de roman Spel van Stephan Enter stemde mij tijdens het lezen zacht-treurig:
‘Nergens lijkt de wereld zo groots en aanlokkelijk als vanuit een internationale trein. We zien de golfslag van de wind door graanvelden en boomkruinen gaan; we zien eilanden van schaduw, meegesleept door wolken die in verheven processie langsdrijven; we zien de gouden spaken die de zon erdoorheen werpt. We schieten voort, we graaien hartstochtelijk naar de verte – en laten die achteloos achter ons wegdwarrelen. Nu bulderen we over een brug, we storten ons het zwarte gat van een tunnel in en daar is weer een viaduct, waar de locomotief als een panter op af springt. We brengen de horizon aan het deinen, we kantelen de wereld en de trein stampt als een schip, het inwendige geraas neemt toe en toe maar bereikt nooit een hoogtepunt. We flitsen langs sportvelden met voetballende jongens in groene en blauwgestreepte tenues, langs koeien in de modder wachtend voor een hek, langs diep in het bos verborgen peperkoekhuisjes. Daar is een waslijn met hemden die allemaal tegelijk ademen. En ha – bij een overweg splijten we een militaire colonne. Nu worden we ingesloten door rotsen en nevelig naaldwoud. Nu verschijnt weer de Rijn in een zeventiende-eeuws vergezicht. We zien kasteelruïnes, vakwerkboerderijen, een graafmachine die in een steengroeve hapt. We herkennen een stadje waar we nooit zullen rondlopen maar dat we inmiddels zo vaak zagen dat zijn torentjes en leistenen daken ons vertrouwd zijn – zelfs de boven pleinen zwemmende en tuimelende duiven schijnen oude bekenden. En kijk, daar is de maan – een ernstig halfverscholen gezicht van schelpenzand in de middaghemel, precies tegenover de zon, waar ik nu mijn glas voor houd zodat hij de kleur van cassis krijgt.’
De dagen dat ik met een internationale trein door een landschap dat ik kon dromen reed zijn voorbij. Daarom werd ik tijdens het lezen overvallen door weemoed (dank u, inmiddels gaat het wel weer).
Niet door heimwee. Want het gaat niet om de plek waarnaar ik toen ik die reis met een zekere regelmaat maakte op weg was. Die plek mis ik niet.
En dat is toch wat heimwee is, dacht ik – maar voor de zekerheid heb ik het nog even opgezocht in Heimwee: een anatomie van het verlangen naar elders waarvoor Michèle Baudet en Renée Steenbergen het woord vooraf schreven en Ewoud Sanders een taalkundige inleiding op het begrip heimwee verzorgde.
‘Heimwee is het afgesneden zijn van de terugweg’, is een van de omschrijvingen die Michèle Baudet en Renée Steenbergen gebruiken. Niet meer terug kunnen naar een plaats, een persoon of niet meer passen in de mal van de voorbije tijd. Dat is heimwee. En dat gevoel heb ik niet als ik mijmer over de reis met die bestemming die ik nooit meer zal maken.
Ewoud Sanders citeert in zijn inleiding taalonderzoekster Nicoline van der Sijs – uit haar Geleend en uitgeleend. Nederlandse woorden in andere talen & andersom:
‘Heimweh is voor het eerst in 1592 in een Zwitsers geschrift genoemd. Aanvankelijk kwam het woord uitsluitend voor als medische benaming voor een ziekelijk verlangen (Weh) van buiten de grenzen verblijvende Zwitsers naar huis (Heim). In 1678 vertaalde de Zwitserse arts Hofer het woord in de artsentaal bij uitstek, het modern Latijn; hij noemde het nostalgia, een samenstelling van Grieks nostos ‘terugkeer’ en algos ‘pijn’. […] Tot de achttiende eeuw gold Heimweh als een Zwitsers dialectwoord dat een typisch Zwitsers gevoel uitdrukte. Auteurs uit Duitsland en Frankrijk die het woord gebruikten, verklaarden het als het gevoel dat een Zwitser in den vreemde overviel wanneer hij een bepaalde melodie, een herderslied, hoorde. Er werd zelfs beweerd dat het geluid van een alpenhoorn Zwitserse soldaten die in Frankrijk dienden tot onmiddellijk deserteren bracht; volgens een andere bron gebeurde dat echter alleen wanneer ze aan de verliezende hand waren, niet wanneer ze wonnen.’
Met de Zwitserse oorsprong ben ik weer terug bij Stephan Enter, want het internationale reizen in Spel – en in het bijzonder in het laatste hoofdstuk Scrabble – is een jaarlijks pendelen tussen Nederland en Zwitserland.
Nicoline van der Sijs had overigens niet misstaan in het lijstje sprekers gepast die het vandaag op het congres De wortels van het Nederlands – georganiseerd door het Genootschap Onze Taal. Maar ze is er niet. Hans Beelen (over de grondslagen van de etymologie), Frits van Oostrom (over het belang van het Middelnederlands), Alwin Kloekhorst (over de reconstructie van de Indo-Europese taalfamilie), Vivien Waszink (over de bronnen van nieuwe woorden), Wim Daniëls (over zijn eigen ervaringen met etymologie) en Kees van Kooten (worden woorden mooier als wij hun afstamming ontleden?) zijn er wel.
Leave a Reply