‘Oek de Jong wil een schrijver zijn met een wereldbeeld, denk ik’ of zei hij ‘… wereldbeeld. Denk ik.’ Inigo Bocken zette zelfverzekerd in maar verloor in de loop van de zin zijn zekerheid. Leek het. Zoals hij ook ergens tijdens zijn lezing Niet-weten en niet-handelen. Oek de Jong tegen de achtergrond van de christelijke mystiek de draad kwijtraakte toen hem gevraagd werd af te ronden.
Dat was jammer, want Inigo Bocken – universitair hoofd-docent en wetenschappelijk directeur van het Titus Brandsma Instituut – sprak weliswaar met enig voorbehoud maar had wel veel oog voor wat Oek de Jong beweegt. ‘Positief twijfelen’, zo karakteriseerde Inigo Bocken Oek de Jongs houding. Positief twijfelen ‘en dan de stelligheid die niet past bij zijn zoeken naar mystiek.’
Veel van zijn bevindingen ontleende Indigo Bocken aan de essaybundel Een man die in de toekomst springt. Hij noemde Een man die in de toekomst springt Oek de Jongs poëtica en ‘schroom en achting zijn mooiste eigenschappen als essayist.’
In Een man die in de toekomst springt vond Inigo Bocken het verband tussen het cynisme van W.F. Hermans, de psychologie van Paul van Ostaijen (hij is de man die in de toekomst springt) en het rooms-katholicisme van Frans Kellendonk, namelijk: het besef dat er iets voorbij is.
In Niet-handelen niet weten – het essay waaraan hij de titel van zijn eigen lezing ontleende – Oek de Jongs hang naar het mystieke, die volgens Inigo Bocken een wezenlijk onderdeel is van het niet eenduidige wereldbeeld van de schrijver.
Vanwege zijn eigen niet-weten concentreerde Bocken zich in zijn verhaal op westerse mystici. Maar de ene naam, die van Lao Tse, die hij als antwoord op een vraag uit de zaal – met welke niet-westerse mystici kan Oek de Jong geassocieerd worden? – nadrukkelijk noemde, zat hij op het goede spoor: het taoïsme.
Terwijl ik luister naar Inigo Bocken moet ik aan iemand anders denken. De naam Andreas Burnier popt op en verdwijnt niet meer. Andreas Burnier, haar naam valt de hele dag niet – even overweeg ik van de gelegenheid gebruik te maken om daar een vraag over te stellen – terwijl ik vermoed dat er ook op het gebied van mystiek een connectie is tussen Oek de Jong en Andreas Burnier.
Andreas Burnier en Oek de Jong waren beide lid van de Platoclub: ‘een gezelschap van zeven jongemannen met wie ik sinds een aantal jaren ongeveer maandelijks bijeenkom. Vanuit zeer verschillende achtergronden en overtuigingen bespreken we filosofische en andere onderwerpen.’ Zo introduceert C.I. Dessaur/Andreas Burnier – voor het eerst staan de naam waaronder zij wetenschappelijk werk publiceerde en de naam waaronder zij proza, poëzie en essays schreef samen op een cover – de club in De rondgang der gevangenen: een essay over goed en kwaad, in de vorm van zeven brieven aan de Platoclub.
Oek de Jong is in De rondgang der gevangenen de taoïstische schrijver (er komt ook een geleerde mysticus in De rondgang der gevangenen voor). In haar brief aan hem – De ondergang van de oude moraal en de opkomst van een nieuwe,holistische moraal – gaat het over hoe de Oosterse wijsheid en westerse ethiek door hun verschil in oriëntatie – voor de eerste is de hoogste vorm van Zijn het streven, terwijl het westen en het Midden-Oosten vastzitten aan een god als hoogste Wezen – twee totaal verschillende visies op de moraal voortkomen. Haar vertrekpunt is het taoïsme.
Het schrijven van de brief kostte haar moeite, niet alleen omdat de geadresseerde een collega-schrijver is en het onderwerp controversieel, maar ook omdat het taoïsme voor haar aanvankelijk onbekend terrein is.
‘Het leek me dat ik jou primair via dat wereldbeeld zou moeten aanspreken. Maar hoe? Ik wist er bijna niets van, dus ben ik eerst maar eens wat gaan lezen en jouw pagina’s bleven blank. Inmiddels heb ik ontdekt dat die zo lang leeg gebleven pagina’s op zichzelf een mooi symbool zijn voor het taoïstische wereldbeeld. Alles wat ik nu ga zeggen en opschrijven, is taoïstisch bezien paradoxaal, want het taoïsme is uiteindelijk de esoterische leer van de leegte, nog meer dan het boeddhisme of soefisme of de Vedanta dat zijn. Met enige moeite heb ik er het volgende beeld van gekregen en je schrijft maar een brief of een boek terug als het volgens jou niet klopt.’
Toen ik in de aula van het Academiegebouw luisterde naar Inigo Bocken dacht ik niet zozeer aan De rondgang der gevangenen maar aan Mystiek en magie in de litteratuur, waarin de drie Albert Verwey-lezingen die Andreas Burnier deze week vijfentwintig jaar geleden in het kader van een gastschrijver/-docentschap aan de Leidse Universiteit uitsprak gebundeld zijn.
Ze had het liever over ‘wereldepen’ gehad, ‘maar uit recensies en kritieken, brieven en opmerkingen naar aanleiding van mijn eigen boeken was mij in de afgelopen jaren gebleken dat overigens erudiete Nederlandse academici doorgaans het verschil niet kennen tussen magie en mystiek, respectievelijk tussen de magische en de mystieke stroming in de litteratuur.’
Daarom en hierom – ‘Ook hoop ik aannemelijk te hebben gemaakt dat de Europese, christelijke-mystieke geschriften van middeleeuwen en nieuwe tijd een variant zijn van een veel ruimer, in haast alle culturen van de aarde voorkomend genre’ – ging het in Leiden tijdens de colleges en in de lezingen over mystiek en magie in de literatuur waarover ze in het derde openbare college samenvattend dit zegt:
‘Mystiek en magie zijn dus twee zowel psychologisch als in hun litteraire neerslag zeer verschillende, of zelfs aanvankelijk polaire uitingen van het menselijk streven naar inzicht en verlossing. De magische weg loopt ‘buitenom’: zij kan zich uiten in traditioneel-godsdienstige voorstellingen over engelen en demonen zoals die door kerken in hapklare brokken aan de massa worden gepresenteerd. Zij kan zich uiten in een primitief occultisme en bijgeloof. Zij kan ook subtiele esoterische vormen aannemen, zoals in de authentieke alchemie, in de kabbála, in de anthroposofie. Magie kan ontaarden in goedkope geheimzinnigdoenerij, in ‘occulte’ hocus-pocus, in overdadige romantiek, en zij kan subliem zijn, zoals bij Goethe, Kafka of Meyrink.
De mystieke weg gaat ‘binnendoor’. Litteraire mystici beschrijven soms in expliciet mystieke geschriften van grotere of geringere artistieke verdienste, vaak in pöezie, een enkele keer in proza – dat eveneens goedkoop en zweverig kan zijn, of litterair geniaal en diepzinnig – bijzondere innerlijke ervaringen.
De gewoonte van sommige recensenten en litteraire critici in onze tijd om alles wat afwijkt van het recente realisme en naturalisme ‘mystiek’ te noemen, wat dan eventueel voor hen weer samenvalt met ‘occult’, berust dus op onvoldoende onderscheidingsvermogen en litterair-historische differentiatie.’
In zijn essay Niet-handelen, niet-weten (1993) heeft Oek de Jong het niet alleen over mystiek in het algemeen maar ook over mystieke literatuur:
‘De mystieke literatuur omvat een tijdperk van drieduizend jaar en is veelal het werk van dichters. Ze bestaat deels uit een verbeelding van mystieke ervaringen, deels uit werken die men mystieke verhandelingen zou kunnen noemen: ze wijzen de weg, ze geven onderricht in de contemplatie en bieden inzicht in de werking van de menselijke geest.’
en wat hem daarin wel of juist niet aantrekt:
‘Maar laten we terugkeren naar de mystieke literatuur. Hoezeer de beschrijving van een enkel visioen, een enkele wonderbare gebeurtenis me ook kan fascineren, mijn voorkeur gaat uit naar de geschriften waarin degene die naar innerlijke vrijheid zoekt wat wijze raad kan vinden.
(…)
Het heeft me nooit vreemd geleken om mystieke teksten uit verschillende tradities te lezen: ze vullen elkaar aan, ze verhelderen elkaar. Intellectuele nieuwsgierigheid en een afkeer van het christendom dreven me aanvankelijk naar de mystiek van India en China, een mystiek zonder God, zonder zonde en zonder de voor ons afstotend en onbegrijpelijk geworden lichaamsverachting van veel christelijke mystici.
Maar ik geloof dat men zich ten slotte toch het beste tot de eigen traditie kan bepalen. Mijn belangstelling voor de christelijke mystiek ontstond toen ik, teruggaand naar de bronnen van het christelijke monnikendom, kennisnam van het hesychasme.’
Zie hier niet alleen het antwoord op de vraag uit de zaal, maar het was niet de bedoeling dat Oek de Jong (hij was aanwezig) zich in deze fase van het symposium zou mengen in het gesprek.
Zie hier ook de ‘mystieke’ connectie tussen Oek de Jong en Andreas Burnier die over zichzelf zei in Mystiek en magie in de litteratuur: ‘Het lijkt me dat ik iemand ben met een typisch magisch temperament, maar verlangend naar mystiek’. Dat ik aan haar moet denken toen ik in het Academiegebouw ingespannen zat te luisteren kon niet anders.
Oek de Jong en C.I. Dessaur/Andreas Burnier zijn verwante zielen – al is dat in dit geval een beladen term – die in het begin misschien meester en leerling waren, maar later op voet van gelijkheid stonden en waarschijnlijk wel vrienden waren. In De wonderen van de heilboek: dagboek 1997-2002 heeft Oek de Jong het een paar keer over haar. Hij schrijft dingen die van een groot invoelingsvermogen getuigen.
Op mijn schrijftafel staat als heel lang, de inkt is inmiddels vervaagd, een tekst uit de laatste – haar meest ‘mystieke’ – roman van Andreas Burnier De wereld is van glas (1997):
‘Langer dan veertig jaar doolde ik door een woestijn van mij wezensvreemde stromingen, vanaf het moment dat ik filosofie ging studeren tot de periode waarin ik op zoek ging naar oosterse psychologie en religie. En route leerde ik wel het een en ander, maar er gebeurde te weinig. Iets ontbrak. Toen ik eindelijk durfde terug te keren naar mijn wortels was het grootste deel van mijn leven voorbij.
Nu ben ik in sociaal en geestelijk opzicht thuisgekomen, maar wat ik van u verwacht, is dat u mij zult helpen de beperkte tijd die mij rest versneld te benutten zowel voor mijn innerlijke ontwikkeling als voor mijn werk, ter compensatie van alle omwegen die ik maakte en van de verloren tijd.’
Ik werd er toen en word er nog altijd verdrietig van.
Leave a Reply