Eigenlijk was ik helemaal niet van plan om over het wetenschappelijk onderzoek te schrijven waaraan Arnon Grunberg vanaf overmorgen twee weken lang wordt onderworpen. Ik was van plan om de resultaten van dat onderzoek (en zijn novelle) – hersenonderzoek dat moet uitwijzen of het mogelijk is om creativiteit te meten – rustig af te wachten.
Maar toen stuitte ik tijdens het lezen van Het Avontuurlijk Uitzicht: een essay over literatuur en kritiek van Carel Peeters op een passage waarmee Carel Peeters de onmogelijkheid van de opvatting van Hugo Verdaasdonk over literatuur – ‘Verdaasdonks ideaal is de natuurwetenschap en de methoden van denken die daarin gewoonte zijn, maar de literatuur en het denken over literatuur wordt door veel te veel verschillende invloeden bepaald, dan dat de natuurwetenschappelijke methoden daar vat op zouden kunnen krijgen – illustreerde.
Want, schrijft Carel Peeters:
‘Het wemelt in de literatuur van onwaarneembare feiten in natuurwetenschappelijke zin, omdat die “feiten” voor het grootste deel in de hoofden van schrijvers, kritici en lezers zitten. Wat in hun hoofd zit maken ze tot “feiten”: door overtuigende redeneringen, door ze waarschijnlijk te maken zodat ze door meer mensen te begrijpen zijn. In de literatuur gaat het om bedachte feiten, die de indruk van echte feiten kunnen aken als de lezer er door overtuigd wordt, omdat hij er parallellen in vindt met zijn eigen “wereld”.’
En toen moest ik toch aan Arnon Grunberg denken. Wat het onderzoek naar wat er in zijn hoofd gebeurt tijdens het schrijven is een poging om te doen wat Carel Peeters in 1976 nog voor onmogelijk hield.
Wat in de berichtgeving over dat onderzoek onderbelicht gebleven is, is dat uiteindelijk ook de hersenactiviteit van lezers op het moment dat ze die novelle van Grunberg lezen gemeten gaat worden.
Het gaat in dit onderzoek naar de positieve kant van de schrijfactiviteit. Maar schrijven – een ambitie die vaker gekoesterd dan waargemaakt wordt – schijnt ook gepaard te gaan met ongemakken. Die ongemakken hangen samen met de houding waarin een schrijver zijn lichaam en geest voortdurend dwingt. Die ongemakken zijn voor schrijvers onderwerp van gesprek – ik ving verschillende verhalen op – maar erover schrijven doen ze nauwelijks.
Eigenlijk ken ik maar een boek dat helemaal gewijd is aan de zoektocht van een schrijver naar de oorzaak van een kwaal waarin de link met het schrijverschap gelegd wordt. Leer ons stil te zitten: een scepticus zoekt zin en gezondheid (2010) van Tim Parks gaat niet alleen maar over het overwinnen van weerstand tegen alternatieve manieren van behandeling van zijn plasprobleem. Want Tim Parks is pas bereid om van die alternatieven gebruik te maken als hij overtuigd is van de juiste diagnose van de aanbieders van verlossing.
David Wise en Rodney Anderson weten Tim Parks ervan te overtuigen dat ‘het hele probleem in feite een spieraandoening was en als gevolg daarvan neurologisch.’ Met name mannen zijn gewoon om de spieren rondom het bekken bij opwinding en spanning aan te trekken. ‘Sommige mensen deden dit voortdurend, dwangmatig, waardoor de spieren van de “bekkenbodem” zich nooit ontspanden. Weinig lichaamsbeweging en met name een baan waarbij je de hele dag achter je bureau zat, verergerden het probleem.’
Hoewel Parks lang sceptisch blijft, legt hij uiteindelijk – als hij al lang en breed aan het mediteren is en ontspanningsoefeningen blijken te werken – met de talige aard van zijn bezigheden:
‘Decennialang, realiseerde ik me, waren al mijn geestelijke bezigheden doelbewust van linguïstische aard geweest: schrijven, denken, beredeneren, lesgeven, praten (cijfers had ik, nadat ik vervroegd eindexamen wiskunde had gedaan, afgeschreven). Als ik sport bedreef zette ik de mentale kant ervan meteen om in woorden. Ik probeerde met woorden uit te vinden hoe ik alles moest doen. Hoe ik bij voetbal een doelpunt moest maken. Hoe ik mijn kajak op zijn staart kon laten ronddraaien. Hoe groot mijn stappen moesten zijn als ik een heuvel af rende, in plaats van op. Hetzelfde gold voor het bedrijven van de liefde. Ik vond het uit met woorden. En ik dacht echt dat iedereen dat deed, dat iedereen zijn daden in woorden uitlegde.’
Ver weg – en misschien ook wel ver heen – trekt hij een verregaande conclusie:
‘De enige manier waarop ik een onomkeerbare verandering in mijn leven zou kunnen bewerkstelligen was het project – het woord “project” – te laten vallen at me al zo lang ik me kon herinneren gedreven had, geprikkeld had, en me ziek had gemaakt, concludeerde ik. Als ziekte bij een schrijver erop duidde dat hij uitverkoren was – waar had ik dat gelezen? -, dan zou stoppen met schrijven een noodzakelijk stop kunnen zijn naar genezing. Niet dat ik nog steeds ziek was. Maar genezen war ik ook niet. Wat deed ik anders hier in dit maffe klooster?’
Tim Parks schreef Leer ons stil te zitten (en daarna nog een boek en nog één), dus het lijkt erop dat hij zijn kwaal inmiddels onder controle heeft.
Misschien dat de zoektocht naar creativiteit in de hersenen van een writer at work als bijvangst informatie oplevert waarmee schrijvers die met ongemakken kampen hun voordeel kunnen doen.
Leave a Reply