In haar lezing Op zoek naar Oek in de verloren tijd. Over herkenning van een klassiek meesterwerk – uitgesproken tijdens een symposium over het werk van Oek de Jong – sprak bijzonder hoogleraar Literaire Kritiek Elsbeth Etty haar zorg uit over de stand van de literaire kritiek. In haar analyse – ze gebruikte de receptie van het werk van Oek de Jong als bewijsmateriaal – richtte zij zich alleen op de literaire kritiek zoals bedreven in de traditionele, zeg maar papieren, media.
Vooral dat – het buiten beschouwing laten van de literaire kritiek zoals op internet bedreven – vond ik opmerkelijk, en daar schreef ik over. Ik besloot mijn stuk met ‘Ik ga Elsbeth Etty nu mailen, dus wie weet wordt vervolgd. Ondertussen zoek ik alvast naar antwoorden in haar ABC van de literaire kritiek’.
Ik heb Elsbeth Etty gemaild en zij mailde heel snel terug. Ze zegde toe in haar bijdrage aan het boek Het leven volgens Oek de Jong: Terug naar een naaktheid ook aandacht te besteden aan hoe er op internet over het werk van Oek de Jong geoordeeld wordt (en ik neem aan dat ze op basis daarvoor ook iets in algemene zin over digitale literaire kritiek zal zeggen).
Dat boek verschijnt in het voorjaar van 2014 bij Klement.
Het lezen van ABC van de literaire kritiek leverde enig inzicht op over hoe Elsbeth Etty aankijkt tegen op internet ondernomen pogingen tot literaire kritiek.
Enerzijds noemt zij de nieuwe media als een van de mogelijke oorzaken van de crisis in de literaire kritiek – althans: ze zegt dat er in studies op die manier over nieuwe media wordt geoordeeld:
‘Aan de oorzaken van de (relatieve) neergang van de literaire kritiek in dag- en weekbladen zijn al ettelijke studies gewijd. De een wijt de malaise aan de concurrentie van de nieuwe media, de ander aan ontlezing en weer een ander aan de commercie of de tanende invloed van autoriteiten en in het bijzonder die van “elitaire critici”. Op internet en twitter is tegenwoordig ieders mening evenveel waard. De literaire criticus zou om die reden een uitstervend ras zijn, weggehoond of erger, genegeerd, door een vrijwel analfabete meute die geen enkele boodschap heeft aan elitaire betweters.’
Zelf staat Elsbeth Etty, maak ik op uit wat ze in ABC van de literaire kritiek schrijft op, niet onwelwillend tegenover de nieuwe media als plek waar literaire critici hun werk doen (zij leidt in ieder geval al jaren critici op die vooral op digitale wijze kritiek gaan bedrijven) , mits zij dat maar volgens de regels der recensiekunst doen:
‘Volgens mij maakt het niet veel uit of literaire kritiek wordt gedoceerd door gepromoveerde literatuurwetenschappers of door erudiete autodidacten. Het maakt in wezen ook weinig verschil in welk medium de literaire kritiek wordt beoefend. Of het nu de gedrukte krant of de digitale versie is, een wetenschappelijk internettijdschrift, een blog of een recensiesite: de eisen aan onafhankelijke, betrouwbare en gezaghebbende kritiek gesteld worden, blijven hetzelfde.’
Want onafhankelijk van de plek waar zij hun bevindingen publiceren is er maar een ding belangrijk en dat is de manier waarop literaire critici zijn van hun taak kwijten:
‘De belangrijkste taak van literaire critici is te onderscheiden wat literatuur is en wat niet, wat kunst is en wat kitsch. Zij dienen het kaf van het koren te scheiden en het publiek te informeren over wat de moeite waar is en wat net zo goed ongelezen kan blijven.’
Waarna ze in een abc handreikingen geeft voor zij die recensent/critici willen zijn.
Carel Peeters is één van de voorgangers van Elsbeth Etty als bijzonder hoogleraar Literaire Kritiek aan de VU. Toen ik ABC van de literaire kritiek uit had, moest ik aan zijn vrolijk stemmende, maar – net als het betoog van Elsbeth Etty tijdens het symposium – weinig vrijblijvende essay over literatuur en literaire kritiek denken: Het Avontuurlijke Uitzicht. Daarin geeft hij net als Elsbeth Etty in ABC van de literaire kritiek in het kort weer hoe de literaire kritiek zich ontwikkeld heeft en hoe diverse voormannen er met hun opvattingen een stempel op gedrukt hebben.
In het laatste hoofdstuk beschrijft hij hoe het volgens hem zou moeten. Daarbij baseert hij zich op ‘de veertien, of vijftien, samenstellende delen van intellectuele honing die hij [Edward Bear, waarin kenners Pooh zullen herkennen, lw] nodig achtte voor goede en levende literaire kritiek’.
De bestanddelen schreef ik jaren geleden al op een briefje:
Passie
Denken
Het bezit van een opvatting over de cultuur
Het bezit van kennis:
verkregen via opvoeding
ervaring met het volle verstand opgedaan
speciale belangstelling en studie
Analytisch vermogen
Het bezit van persoonlijke ideeën
Zelfbewustzijn als kritische eigenschap
overtuigingskracht
onderscheidingsvermogen
kritische verbeelding
smaak
mate waarin kritiek gezien wordt als art of interesting us in things
(Edward Bear ontleende deze formulering aan Henry James)
Meer dan een checklist is dat briefje een spiegel, een spiegel die ik mezelf steeds opnieuw voorhoud.
Leave a Reply